Meer dan lezen 2 - tekstverbanden en signaalwoorden

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Gedicht (5 minuten)
  2. Plenda (5 minuten)
  3. Uitleg (10 minuten)
  4. Zelf aan de slag (rest van de les, eerste tien minuten in stilte)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
  1. Gedicht (5 minuten)
  2. Plenda (5 minuten)
  3. Uitleg (10 minuten)
  4. Zelf aan de slag (rest van de les, eerste tien minuten in stilte)

Slide 1 - Slide

Doel
Na deze les weet je wat chronologische, concluderend, opsommende, tegenstellende en toelichtende verband zijn.

Slide 2 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst zijn woorden, zinnen en alinea's met elkaar verbonden.
Zo'n samenhang noem je een tekstverband.
Elk verband ontstaat door woorden, zinnen of alinea's aan elkaar te plakken met signaalwoorden.
Elk tekstverband heeft zijn eigen signaalwoorden.

Slide 3 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockey.

Een chronologisch verband herken je onder andere aan jaartallen of aan deze signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, uiteindelijk, nadat, terwijl, dadelijk, intussen.

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Concluderend verband: de auteur een conclusie uit eerdere informatie in de tekst.
Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockey.

Een concluderend verband herken je onder andere aan deze signaalwoorden: al met al, concluderend, daarom, dat houdt in, dus

Slide 5 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsommend verband: er worden dingen achter elkaar opgesomd.
Ik ging naar de supermarkt en daar moest ik appels, brood en cola halen.
Een opsomming herken je onder andere aan deze signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), en, daarnaast, verder, ten slotte.

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband: er worden zaken tegenover elkaar gezet.
Ik moet mijn huiswerk maken, maar toch ga ik eerst Netflixen.

Een tegenstelling herken je onder andere aan deze signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant … aan de andere kant. 

Slide 7 - Slide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend verband: er wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.
Ik vind spannende series erg leuk, zoals The 100 en La Casa de Papel.
Een toelichtend verband herken je onder andere aan deze signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, op deze manier, als, zoals, denk aan, neem nou, neem bijvoorbeeld. 

Slide 8 - Slide

Begrijp je het?

Slide 9 - Slide

In de vakantie heb ik met vriendinnen afgesproken en daarnaast heb ik ook veel gegamed.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 10 - Quiz

Binnenkort gaat mijn broertje voor het eerst naar de middelbare school.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 11 - Quiz

Ik ben gek op chips met vreemde smaakjes, zoals de smaak stokbroodje kruidenboter.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 12 - Quiz

Ik heb mijn huiswerk gemaakt, maar ik heb het niet af gekregen.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 13 - Quiz

Zelf aan de slag, succes!
Lees: het groene kader in het boek op pagina 21.
Maak: opdracht 1 t/m 7 op pagina 22 t/m 28 van je boek.
Tijd: je krijgt hier twee lessen voor. Dat is hard doorwerken. Daarom beginnen we de eerste tien minuten ook in stilte. Weet je een vraag niet, sla deze dan over.
Hulp: na tien minuten mag je op fluistertoon overleggen met elkaar. Kom je er dan nog niet uit? Steek je vinger dan op en ik kom je helpen.
Klaar: kom het antwoordboekje halen en kijk je opdrachten zelfstandig na.
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Doel
Na deze les weet je wat chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verband zijn.

Slide 15 - Slide

Weet je het nog?

Slide 16 - Slide

Wat is een chronologisch verband?

Slide 17 - Open question

Wat is een opsommend verband?

Slide 18 - Open question

Wat is een tegenstellend verband?

Slide 19 - Open question

Wat is een toelichtend verband?

Slide 20 - Open question

Noteer een zin met een chronologisch verband

Slide 21 - Open question

Noteer een zin met een opsommend verband

Slide 22 - Open question

Noteer een zin met een tegenstellend verband

Slide 23 - Open question

Noteer een zin met een toelichtend verband

Slide 24 - Open question

Zelf aan de slag, succes!
Lees: het groene kader in het boek op pagina 21.
Maak: opdracht 1 t/m 7 op pagina 22 t/m 28 van je boek.
Tijd: je krijgt hier twee lessen voor. Dat is hard doorwerken. Daarom beginnen we de eerste twintig minuten ook in stilte. Weet je een vraag niet, sla deze dan over.
Hulp: na tien minuten mag je op fluistertoon overleggen met elkaar. Kom je er dan nog niet uit? Steek je vinger dan op en ik kom je helpen.
Klaar: kom het antwoordboekje halen en kijk je opdrachten zelfstandig na.
timer
20:00

Slide 25 - Slide