Theorie 1ste leerjaar 1

Wat betekent ADL?
A
algemene dagelijkse levensverrichtingen
B
anderstalig denken en luisteren
C
altijd druk leven
D
algemene dagelijkse lichaamsbehoeften
1 / 41
next
Slide 1: Quiz
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat betekent ADL?
A
algemene dagelijkse levensverrichtingen
B
anderstalig denken en luisteren
C
altijd druk leven
D
algemene dagelijkse lichaamsbehoeften

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Mw. Top wast zichzelf altijd aan de wastafel. Vanmorgen kom je bij haar en mw. Top geeft aan dat ze geen zin heeft om zichzelf te wassen. Ze zegt dat jij het maar moet doen.

Wat doe je?

A
je gaat in gesprek en probeert haar over te halen zodat ze toch zelfstandig blijft
B
je gaat in gesprek en probeert te achterhalen wat ze zelf wil
C
je vertelt nogmaals welke consequenties het heeft als ze niets meer zelf doet.
D
je laat haar maar op bed liggen

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Feces is hetzelfde als ontlasting
A
waar
B
onwaar

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Wat kun je observeren aan ontlasting?
timer
1:00

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Wat is obstipatie?
A
incontinent zijn van ontlasting
B
verstopping van de ontlasting.
C
Hele dunne ontlasting
D
zachte en soepele ontlasting

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat moet je doen bij zorgvragers met diarree?
A
Melk en zoetigheid geven
B
veel laten drinken en bouillon geven
C
De wcbril 5 x per dag schoonmaken
D
Vochtbalans bijhouden

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

De ontlasting kan zwart kleuren. Wat kan hier de oorzaak van zijn?
A
Te veel alcohol gedronken
B
Gebruik van ijzer-tabletten
C
Bloeding in de maag
D
Alvleesklier werkt minder

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Rode ontlasting kan wijzen op..........
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
bloed
B
bietjes
C
ijzertabletten
D
aambeien

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Een zorgvrager met stopverf ontlasting heeft problemen die wijzen op problemen met....
A
De galwegen
B
Ontsteking van de darmwand
C
Bloedverlies in de darmen
D
de maag

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Waar observeer je urine op?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Donkergekleurde urine kan komen door:
A
Veel koffie drinken
B
Alcohol drinken
C
Te weinig drinken
D
melk drinke n

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Troebele urine wordt veroorzaakt door:

Slide 12 - Open question

blaasontsteking.
suikerziekte
oude urine die al tijdje staat
Iemand die vaak kleine beetjes moet urineren kan
A
een blaasontsteking hebben
B
diarree hebben
C
misselijk zijn
D
obstipatie hebben

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een ander woord voor transfer
A
Verplaatsing
B
Logistiek rondom zorgvrager
C
Tilliften
D
De route van het eten uit keuken naar zorgvrager

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions


Wanneer gebruik je een
actieve tillift?
A
A. Wanneer je de cliënt naar een andere verdieping wilt verplaatsen
B
B. Wanneer de cliënt mee tenminste 1 beenfunctie heeft en begrijpt wat je zegt
C
C. Wanneer de cliënt niet kan begrijpen wat je zegt
D
D. Wanneer je de cliënt wilt activeren om meer te bewegen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

hoe heet dit apparaat
A
driepoot
B
scootmobiel
C
eifeltje
D
looprek

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het juiste hulpmiddel voor iemand die evenwichtsstoornissen heeft.
A
krukken
B
Looprek
C
rollator
D
vierpoot

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Casus
Meneer Jansen woont al een aantal jaren in een verpleeghuis. Meneer kan niet meer lopen en heeft geen sta-functie meer. Meneer is rolstoelafhankelijk.
Welk hulpmiddel gebruik je om meneer uit bed te halen?

A
Een draaischijf
B
Een actieve tillift
C
Een passieve tillift
D
Geen van de drie

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een zorgvrager kan staan, maar niet lopen. Je wilt hem uit bed helpen, welk hulpmiddel is geschikt?
A
glijzeil
B
passieve tillift
C
actieve tillift
D
papegaai

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat is sputum?
A
slijm dat je op hoest uit de diepe luchtwegen
B
sputum is hetzelfde als speeksel.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Sputum observeren
A
kleur, geur en dikte
B
tijdstip, geur, kleur, hoeveelheid
C
geur, kleur, hoeveelheid en dikte
D
hoeveelheid, kleur, geur en consistentie

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Voor welk onderzoek wordt sputum opgevangen ?
A
infectie in de ademhalingswegen, inclusief longen
B
infectie in de ademhalingswegen exclusief longen
C
infectie in de maag
D
infectie in de mondholte

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Als er geen bloed meer naar de weefsels gaat ontstaat er een:
A
rode wond
B
gele wond
C
zwarte wond
D
geel/zwarte wond

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kan decubitus worden voorkomen?
A
Dit kan niet worden voorkomen
B
druk en schuifkrachten zoveel mogelijk vermijden.
C
door goed te drogen
D
door veel groenten te eten.

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Bij een gele vochtige wond is het van belang?
A
necrose te verwijderen
B
de wond te reinigen
C
de wond te beschermen
D
alle antwoorden

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kan smetten worden voorkomen?
A
Dit kan niet worden voorkomen
B
druk en schuifkrachten vermijden
C
goed drogen van alle huidplooien
D
veel drinken

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn de kenmerken
van een gele wond
A
het wondoppervlak is bedekt met geel beslag (infectie)
B
het wondoppervlak is bedekt met gelige pudding (infectie)​
C
het wondoppervlak is bedekt met gele korst (infectie)​
D
het wondoppervlak is bedekt met bruin beslag (infectie)

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor type wonden onderscheiden we volgens het WCS
A
geel, zwart, rood, oranje
B
geel en zwart
C
geel, rood, zwart
D
rode wond

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Welke wond is GEEN gesloten wond?
A
Bloeduitstorting
B
Hematoom
C
Bloeding in lichaamsholten
D
Steekwond

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Welk hulpmiddel gebruik jij voor het aantrekken van steunkousen?
A
easy slide
B
doff 'n donner
C
rubberen handschoenen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Ophoping van vocht in een bepaald lichaamsdeel noemen we?
A
vochtophoping
B
glanshuid
C
oedeem
D
gebruik van steunkousen

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Waar staat ACT zwachtelen voor?
A
Anterior compressieve therapie
B
Ambulante compressie therapie
C
Arteriële compressie therapie
D
Ambulante compressieve toepassingen

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

wat is het doel van ACT zwachtelen
A
Ondersteuning van de spierpompfunctie
B
afvoer van oedeem
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is dit?
A
Een zak om haar mee te drogen
B
Een hulpmiddel om steunkousen mee aan te trekken
C
Een steunkous
D
Alle antwoorden zijn onjuist

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een contra indicatie bij het aantrekken van steunkousen
A
Veneuze insufficiëntie
B
Oedeemvorming
C
Wondjes
D
Arteriële insufficiëntie

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

.Mevrouw Hylkema heeft last van spataderen, ze heeft daarom steunkousen voorgeschreven gekregen.
Noem nog twee redenen waarvoor een arts of specialist steunkousen voorschrijft.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Je neemt de temperatuur rectaal op.
Wat betekent rectaal?
A
onder de oksel
B
in het oor
C
in de anus
D
onder de tong

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heet het als je de temperatuur meet in het oor?
A
Axillair
B
Oraal
C
Rectaal
D
Timpanisch

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een normale temperatuur
A
Tussen de 36.5-37.5
B
Tussen de 37.2-37.8
C
Tussen de 36.1 en de 37.8
D
Tussen de 36.3-37.8

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat doet het lichaam om de temperatuur van het lichaam te verlagen?
A
Snellere ademhaling en hartslag, vernauwen van de bloedvaten
B
Snellere ademhaling en transpireren
C
Transpireren, snellere ademhaling en hartslag, verwijden van de bloedvaten
D
Transpireren, vernauwen van de bloedvaten

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat meet je precies als je iemands bloeddruk meet?
A
De snelheid waarmee het bloed vervoert wordt
B
De druk van het bloed op de wand van het bloedvat.
C
De hoeveelheid rode bloedcellen in het bloed
D
Hoe vaak het hart per minuut slaat

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions