Herhaling werkwoordspelling lj2

Werkwoordspelling 
Nederlands - leerjaar 2, periode 2 
y.smail@roc-nijmegen.nl 
17 januari 2023 
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling 
Nederlands - leerjaar 2, periode 2 
y.smail@roc-nijmegen.nl 
17 januari 2023 

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling NL en ENG
Tegenwoordige tijd > ik-vorm + t 
ik > ik-vorm
jij/u > ik-vorm + t 
hij/zij/het > ik-vorm + t 
jullie / wij / zij > hele werkwoord 

Slide 2 - Slide

Ik: reizen, verhuizen, dansen, facebooken
hij: drinken, vechten, vinden, downloaden
u: scannen, bekijken, bespreken, bewijzen

Slide 3 - Open question

Verleden tijd NL en Eng
Stam + 't ex kofschip
Fietsen 
Stam = fiets 
s zit in 't kofschip 
Verleden tijd: ik fietste gisteren naar school. 

Slide 4 - Slide

Ik: bakken, werken, verdienen,
hij: smeren, dansen, uploaden
jij: verhuizen, groeien, downloaden

Slide 5 - Open question

Werkwoord voor of achter je of jij
Als het werkwoord achter je of jij staat, schrijf je de ik-vorm + t
Als het werkwoord voor je of jij staat, schrijf je de ik-vorm 

Slide 6 - Slide

Jij (verzenden) veel berichten
(Verzenden) jij veel berichten

Slide 7 - Open question

Sterke werkwoorden 
Veranderen van klank!
Geen hulpmiddelen!
Deze woorden moet je kennen/leren

Slide 8 - Slide

Sterke werkwoorden

Slide 9 - Mind map

Voltooid deelwoord
Een vorm van hebben, zijn of worden > hulpwerkwoord
hulpmiddel: 't ex kofschip 
Ik heb de opleiding voortijdig (beëindigen) 

Slide 10 - Slide

De foto is (plaatsen)
Het bericht is (versturen)
Ik heb hem (bellen)
In de mail wordt zij (spammen)

Slide 11 - Open question

Persoonsvorm 
Een werkwoord in de zin 
- de tijd van de zin veranderen
- vraagzin maken 
- meervoud/enkelvoud maken

Slide 12 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
De advocaat vertegenwoordigt zijn cliënt
A
De advocaat
B
Vertegenwoordigt
C
Advocaat
D
Cliënt

Slide 13 - Quiz

De tijger springt in het water
A
Springt
B
De tijger
C
Tijger
D
Water

Slide 14 - Quiz

Mijn broer bezorgt kranten in het weekend
A
Mijn broer
B
bezorgt
C
In het weekend
D
Broer

Slide 15 - Quiz

Onderwerp
Persoonsvorm + wie/wat 
Mijn broer bezorgt kranten 
Persoonsvorm = bezorgt 
Wie of wat bezorgt kranten = mijn broer

Slide 16 - Slide

Wat is het onderwerp?
De advocaat vertegenwoordigt zijn cliënt
A
Zijn cliënt
B
De advocaat

Slide 17 - Quiz

De tijger springt in het water
A
De tijger
B
Springt
C
Het water

Slide 18 - Quiz

Noem bijvoeglijke
naamwoorden

Slide 19 - Mind map

Bijvoeglijke naamwoorden
Materiaalduiding > bijvoeglijke naamwoorden op ''en'' eindigen
Bijvoeglijk naamwoord met voorzetsel 'te' > op ''en'' eindigen
Voltooid deelwoord > op ''en'' eindigen 
Zijn regels 1, 2 en 3 niet van toepassing? dan moet je regel vier toepassen. 
Schrijf het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk. Let op de klank en speling!

Slide 20 - Slide

De (karton) doos is verscheurd.
De (katoen) trui is vies geworden.
De (goud) ring is verkocht.

Slide 21 - Open question

Ik heb de vierdaagse (lopen)
De (bakken) taarten zijn verkocht.
Het (lezen) boek ligt op tafel.


Slide 22 - Open question

De (vergroot) foto is minder scherp.
Het (bezet) gebied is afhankelijke geworden
Ik heb hem het (beloven) cadeau gegeven.

Slide 23 - Open question

Meervoudsvormen
Eindigen op -en of -s
-ën bij woorden die op -ee of -ie eindigen.
-a of -ums voor woorden die op -um eindigen
-ici voor woorden die op -icus eindigen
's bij a, i, o, u. e. klinker+ y
's bij afkortingen 

Slide 24 - Slide

Tornado, collega, medium, musicus, advocaat, paraplu, idee

Slide 25 - Open question

Bezit-s
Welke namen zijn goed geschreven
A
Anas tas
B
Anas' tas

Slide 26 - Quiz

Dat boek is van Magda
A
Magda's boek
B
Magdas boek

Slide 27 - Quiz

Die pen is van Ayman
A
Ayman's pen
B
Aymans pen

Slide 28 - Quiz

Verkleinwoorden
-etje, -tje, -nkje, -pje, -je 

Slide 29 - Slide

Onderneming, ketting, slimmerik, probleem, spel

Slide 30 - Open question

Hoofdletters
Wat staat goed geschreven
A
Sofie Van der Valk
B
Sofie Van Der Valk
C
Sofie van der Valk
D
Sofie van der valk

Slide 31 - Quiz

Wat staat goed geschreven
A
Mevrouw Smail
B
Mevrouw smail

Slide 32 - Quiz

Wat staat goed geschreven?
A
Wit-Rusland
B
Wit-rusland
C
wit-rusland
D
wit-rusland

Slide 33 - Quiz

Wat staat goed geschreven?
A
Luna
B
Mevrouw van Loon
C
Mevrouw Van Loon
D
Ingrid beke

Slide 34 - Quiz

z

Slide 35 - Slide