This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
De lever
Korte herhaling
De lever
Check
Huiswerk
Slide 1 - Slide
Als je maximaal uitademt, dus zo ver je kan de lucht uit je longen weg te blazen, blijft er altijd een hoeveelheid lucht achter in de luchtwegen. Hoe wordt deze hoeveelheid lucht genoemd? Maak eventueel gebruik van BINAS 83-B
A
ademvolume
B
vitale capaciteit
C
restvolume
D
uitademingsreserve-
volume
Slide 2 - Quiz
Inademen
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Lucht stroomt naar binnen
Longvolume wordt groter
Borstholte wordt groter
Middenrif beweegt omlaag
Slide 3 - Drag question
Uitademen
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Lucht stroomt naar buiten
Longvolume wordt kleiner
Borstholte wordt kleiner
Middenrif ontspant
Slide 4 - Drag question
In de afbeelding zie je links een geopend huidmondje en rechts een gesloten huidmondje.
Wat is waar over deze afbeelding?
A
Het huidmondje is geopend als er sprake is van turgor in de sluitcellen
B
Bij een tekort aan water zal het huidmondje open staan.
C
Osmose speelt geen rol bij het openen en sluiten van huidmondjes.
D
Bij geopende huidmondjes vindt er uitwisseling plaats van O2 en N2
Slide 5 - Quiz
Waar komt gal uit de galblaas terecht?
A
12-vingerige darm
B
Dunne darm
C
Blinde darm
D
Dikke darm
Slide 6 - Quiz
nier
long
maag
lever
hart
darm
Slide 7 - Drag question
Juist of onjuist:
Bij een te hoge concentratie glucose in het bloed maakt de lever insuline aan
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
5.3 De lever
Voorkennisvragen:
1. Welke taken van de lever kun je al benoemen?
2. Hoe heet de ader die van de darmen naar de lever toe loopt?
3. Noem 1 reden waarom de ader van de darmen naar de lever gaat?
Slide 9 - Slide
Leerdoelen
Je kunt de bouw, werking en functies van de lever beschrijven.
Je kunt uitleggen hoe het interne milieu min of meer constant wordt gehouden door de lever.
Slide 10 - Slide
Functies van de lever
Vorming van gal
Homeostase
ammoniak.
o.a. niet essentiele vetzuren.
Overtollige aminozuren afbreken tot ammoniak
Slide 11 - Slide
De homeostase
De lever voert controle uit op de samenstelling van het bloedplasma.
De lever zet stoffen om en door opslag en uitscheiding van stoffen zorgt het voor het interne mileu.
Slide 12 - Slide
Emulgeren van vetten
De lever produceert gal
Het bevat onder andere water en galzuren Opgeslagen in de galblaas Het emulgeert vetten en oliën
Slide 13 - Slide
Afbraak van bloedcellen
De lever breekt oude en beschadigde rode bloedcellen af
Hemoglobine wordt afgebroken, ijzer wordt opgeslagen de rest wordt bilirubine.
Bilirubine wordt via de galwegen uitgescheiden
(geeft de bruine kleur aan de ontlasting)
Slide 14 - Slide
Koolhydraat stofwisseling
De lever kan het glucosegehalte in het bloed beïnvloeden
Door glucose om te zetten naar glycogeen en op te slaan (m.b.v. insuline)
Of door glycogeen om te zetten naar glucose (m.b.v. glucagon)
Slide 15 - Slide
Eiwitstofwisseling
De lever produceert eiwitten uit aminozuren die zijn opgenomen in de dunne darm
Het afbreken van overtollige aminozuren:
1. de stikstofgroep wordt afgesplitst en omgezet in ammoniak 2. Ammoniak wordt omgezet in ureum 3. Ureum wordt afgegeven aan het bloed en door de nieren uitgescheden
Slide 16 - Slide
Vetstofwisseling
Niet essentiële verzuren worden gevormd uit andere vetzuren, aminozuren, of monosachariden zoals glucose.
Een klein deel vet wordt in de lever opgeslagen
Slide 17 - Slide
Gifstoffen
De lever heeft een ontgiftende werking.
Gifstoffen worden door de lever uit het bloed gehaald
en onwerkzaam gemaakt.
Een deel van de onwerkzaam gemaakte stoffen wordt
door de nieren uitgescheiden.
Slide 18 - Slide
De bouw van de lever
Een leverlobje is zeshoekig en 1 mm in doorsnee.
Op de hoekpunten van het leverlobje zitten aftakkingen van de leverslagader, de poortader en de galgang.
In het midden zit de aftakking van de leverader
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
timer
0:30
Insuline
Glucagon
Slide 21 - Drag question
Het glucosegehalte in bloedvat 1 is gemiddeld hoger dan dat in 2 en 3. Het ureumgehalte in bloedvat 2 is gemiddeld hoger dan dat in 1 en 3.
A
1 = leverader, 2 = leverslagader, 3 = poortader
B
1 = leverader, 2 = poortader, 3 = leverslagader
C
1 = poortader, 2 = leverader, 3 = leverslagader
D
1 = poortader, 2 = leverader, 3 = leverslagader
Slide 22 - Quiz
In de lever wordt glucose omgezet in glycogeen. Het glycogeen wordt opgeslagen en kan na omzetting in glucose aan het bloed worden afgegeven. In de afbeelding zie je een gedeelte van een leverlobje. De sterkste schommelingen van de glucoseconcentratie kunnen plaatsvinden in
A
De leverader
B
De leverslagader
C
De poortader
Slide 23 - Quiz
De lever zet ammoniak om in ureum. In de afbeelding zie je een gedeelte van een leverlobje.
In welk bloedvat tref je de hoogste concentratie ureum aan?
A
De leverader
B
De leverslagader
C
De poortader
Slide 24 - Quiz
Welke opmerking over leverlobjes is juist? Maak eventueel gebruik van BINAS 82-D