Regelmatige en onregelmatige werkwoorden

Regelmatige en onregelmatige werkwoorden, veranderletters
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Regelmatige en onregelmatige werkwoorden, veranderletters

Slide 1 - Slide

De laatste letter van de stam zit wel in 't kofschip-x, dus +te(n)
De laatste letter van de stam zit niet in 't kofschip-x, dus +de(n)
werken 
vergissen
verbazen 
knippen
branden 
beloven

Slide 2 - Drag question

Het ex-kofschip-regeltje heb je NOOIT nodig voor de tegenwoordige tijd!
A
Waar!
B
Niet waar!

Slide 3 - Quiz


´t kofschip x
Hij heeft in zijn leven veel ...


A
gereist
B
gereisd
C
gerijst
D
gerijsd

Slide 4 - Quiz

Wanneer gebruik je 't ex kofschip (je bootje)?
A
pv-tt
B
pv-vt
C
vd

Slide 5 - Quiz

Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [                              ] is. Daarna kijk je naar de [                            ] van de zin. 
De [                          ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen. 
Je gebruikt de regel van [                              ] in de
[                        ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [                        ] toe. 
Bij het voltooid deelwoord kun je  [                                      ] ook gebruiken. Je weet dan of de laatste letter een 
[                             ] is.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord; De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [                                  ].
persoonsvorm
tijd
stam
't ex-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
d of t
lang
hele werkwoord

Slide 6 - Drag question

Hoe weet je of je te maken hebt met een onregelmatig werkwoord?
A
onregelmatige werkwoorden zijn duidelijk herkenbaar.
B
je schrijft de persoonsvorm en het voltooid deelwoord niet volgens de normale regels.
C
een onregelmatig werkwoord komt niet heel regelmatig voor.
D
onregelmatige werkwoorden kunnen alleen in een zin staan.

Slide 7 - Quiz

Sleep de stappen naar de goede plek!
1.
2.
3.
4.
5.
Is het woord een pv?
't ex-kofschip 
Sterk of zwak?
TT of VT?
Schrijf de ik-vorm op

Slide 8 - Drag question

Zwakke werkwoorden noemen we ook wel regelmatige werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat zijn onregelmatige werkwoorden?
A
Begint vaak met ge-, be- of ver- en is NOOIT de persoonsvorm.
B
Dat zijn 6 werkwoorden die je moet kennen en anders moet leren.
C
Dat zijn sterke werkwoorden.

Slide 10 - Quiz

Zwemmen is een
A
Regelmatig werkwoord
B
Onregelmatig werkwoord

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het onregelmatige werkwoord 'zijn'?
A
ik ben, jij is, hij is, wij bennen
B
ik is, jij is, hij is, wij zijn
C
ik ben, jij bent, hij is, wij zijn
D
ik ben, jij bent, hij bent, wij bennen

Slide 12 - Quiz

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?
Wanneer gebruik je 't ex-kofschip?
A
Bij de tegenwoordige tijd
B
Bij alle persoonsvormen.
C
Bij de verleden tijd
D
Bij elk werkwoord

Slide 13 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van onregelmatige werkwoorden in het Nederlands?
A
zijn, hebben, willen, kunnen, zullen
B
lopen, rennen, fietsen, zwemmen

Slide 14 - Quiz

De koe graasde in het weiland.

Wat voor soort werkwoord is 'graasde'?
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord
C
Onregelmatig

Slide 15 - Quiz

De lucht is blauw.

Wat voor soort werkwoord is 'is'?
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord

Slide 16 - Quiz

Hij danste door de kamer.

Wat voor soort werkwoord is 'danste'?
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord
C
Onregelmatig

Slide 17 - Quiz

De dag begon al goed.

Wat voor soort werkwoord is 'begon'?
A
Sterk werkwoord
B
Zwak werkwoord
C
Onregelmatig

Slide 18 - Quiz

't eX-KoFSCHiP
Werkwoorden die je vervoegt met -te(n)
Werkwoorden die je vervoegt met -de(n)
kletsen
Plakken
Lijmen
Wachten
Blozen
Weigeren

Slide 19 - Drag question

Sleep het werkwoord naar de juiste categorie.
Regelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden
tekenen
werken
bijten
hakken
beginnen
kijken

Slide 20 - Drag question

't kofschip-x
Hij heeft in de bergen (wandelen).
A
gewandelt
B
gewandeld

Slide 21 - Quiz

't kofschip-x
Zij heeft om geld gevraag.
A
t
B
d

Slide 22 - Quiz

't kofschip-x
Hij heeft de tv daar neergeze.
A
t
B
d

Slide 23 - Quiz

1. Als 'jij' achter de pv staat, schrijf je de ik-vorm.

Persoonsvorm
tegenwoordige
tijd

Persoonsvorm
verleden
tijd

2. Bij deze tijd mag je 'T eX KoFSCHiP gebruiken.
3. Als het onderwerp enkelvoud is, schrijf je ik-vorm + te/de.
4. Je schrijft ik-vorm + t als het onderwerp 'hij' is.

Slide 24 - Drag question