2m week 23 les 1

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

2M week 22 les 1

Start by putting your books on the table and reading your reading book , no reading book, please report it and start copying the pages of irregular verbs (120,121). Start getting chromebooks.

Last lesson

We did lessons 1 and 2 of unit 6. We learned about the gerund, some and any, who<>which and the past simple.

Gerund

Je gebruikt de '-ing vorm' als een soort zelfstandig naamwoord:

 1. Als het onderwerp van de zin.

Example: Biking in the mall is forbidden. 

2. Na voorzetsels. (kastwoorden)
Example: She's fond of cycling.

3. Na werkwoorden die zeggen hoe je iets vindt. (like, love, hate, enjoy, etc.)

Example: I love going to the movies. 

....(write) in English is easy.

I love ... (go) out to restaurants.

They suddenly stopped ... (run).

Make your own sentence with a Gerund!

SOME / ANY

SOME / ANY

SOME en ANY betekenen beide:

• enkele
• wat 
• een paar
• geen (in combinatie met NOT)

                                                                           Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.

                                                                     Every day I buy some sweets in the canteen.

                                                           Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.

                                                                        My brother can't eat any nuts, he's allergic.

SOME / ANY

Some en any hebben dus dezelfde betekenis, 

maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt. 

Some gebruik je in bevestigende zinnen, deze eindigen altijd met een punt of een uitroepteken en er staat geen 'not' in.

Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 

en zinnen met het woord 'not' er in.

I have ___ apples left.

1. any
2. some

Are there ___ cakes left?

1. any
2. some

He hasn't got ___ time.

1. any
2. some

Who<> Which

who<> which

How to use it?

• Who - bij personen                                          Na het onderwerp
  
• Which - dieren en dingen                             Na het onderwerp

The hotel ... we stayed in was quite expensive

1. who
2. which

The woman ... helped us at the tourist office advised us to take the City Bus Tour

1. who
2. which

The teacher, ....... was ill, worked from home.

1. which
2. who

The painting, ........ hangs in the hallway, is beautiful!

1. which
2. who

Past simple

Past Simple

Past Simple

Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked

it rains-> it raineded

they beg-> they begged

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

I live - I lived

you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

I drop - I dropped

they plan - they planned

 RWW Spelling

Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:

I carry- I carried

you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:

I play - I played

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.

to go       -> went      He went to Italy last year.

to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

Past Simple - OWW

Er zijn geen regels voor de OWW, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de Past Simple de 2e kolom.

see - saw - seen

come - came - come

Past Simple - Vraag/Ontkenning

Vraagzinnen

Did + hele ww (1e kolom):

Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen

Didn't + hele www (1e kolom):

You didn't walk to school yesterday.

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

• yesterday
• last week
• ten minutes ago
• in 2007
• this morning
  

Je gebruikt de Past Simple als...

1. iets gebeurd is in de toekomst
2. iets iedere dag gebeurt
3. iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
4. iets nog niet gebeurd is

Wat is de Past Simple van go

1. gone
2. went
3. goed
4. goes

My sister .......... (play) the guitar last year.

They ....... (go) home after school yesterday.

I ..... a sandwich yesterday.

1. eat
2. drink
3. drank
4. ate

We ..... on holiday 2 years ago.

1. go
2. went
3. been
4. walked

Lesson 3

Hier doen we alleen even de vocab 25 en 26

Lesson 4

We will do 28 to 32 together. Then we will do some grammar and finish the lesson.

Past Simple & Past Continuous

Combination:

Past Simple vs Past Continuous

Past Simple: korte actie in het verleden (ed/2de rij)

Past Continuous: lange actie in het verleden ( was/were+ ww+ ing)

Simple past

Past continuous

was cycling

were doing

cried

slept

was studying

watched

was reading

Which one is the past simple and which one is the past continuous?

past simple

past continuous

Past Simple + Past Continuous
Charlie ........... (hide) in the closet when Lola ........... (find) him.

Past Simple + Past Continuous
The children ......... (play) in the park when it ......... (start) to rain.

Past simple / Past continuous
We ...(have) dinner when the doorbell (ring).

Now do 34/35 

Now do the catch-up 

Do the catch-up to prepare for the test.