vraagwoorden

Guten Tag!
Schön, dass du da bist!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Tag!
Schön, dass du da bist!

Slide 1 - Slide

Welke vraagwoorden ken je?
in het Nederlands?

Slide 2 - Mind map

Vragend voornaamwoord...
Waar?
Wie?
Wanneer?
Hoe?
Waarvandaan?
Welke?
Welke ken je nog meer?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Vertaal het vraagwoord: "Wanneer"
(Ich kann nicht sagen, ...... er kommt)

Slide 6 - Open question

Vertaal het vraagwoord: Waar....heen
(Wisst ihr nicht, ..... er morgen fährt?

Slide 7 - Open question

Vertaal het vraagwoord: Waar
(Weißt du, ..... er wohnt)

Slide 8 - Open question

Vertaal het vraagwoord: Waarvandaan
(..... kommst du?)

Slide 9 - Open question

Vertaal het vraagwoord: Hoe
(..... heißt du?)

Slide 10 - Open question

timer
1:00
.... heißt du?
..... Telefonnummer hast du?
.... bleibst du nicht?
....ist er gekommen?
..... wohnst du?

wo

warum

welche

wie

wann

Slide 11 - Drag question

Vertaal naar het Nederlands
Wie geht es?

Slide 12 - Open question

Vertaal naar het Duits:
tot ziens

Slide 13 - Open question

Herhaling...
Zorg dat je deze werkwoorden (haben- sein) uit je hoofd kent!

Slide 14 - Slide

vertaal: ik heb
A
ich hast
B
ich habe
C
ihr habt
D
du hast

Slide 15 - Quiz

vertaal: jij hebt
A
du hast
B
du habe
C
er hat
D
sie hat

Slide 16 - Quiz

vertaal: hij is
A
sie ist
B
er ist
C
du bist
D
du ist

Slide 17 - Quiz

vertaal: Wij hebben
A
ihr habt
B
wir habt
C
wir haben
D
sie haben

Slide 18 - Quiz

vertaal: wij zijn
A
ihr seid
B
er ist
C
wir haben
D
wir sind

Slide 19 - Quiz

Evaluatie...
Welche Fragewörter gibt es?
Welche Verben sollst du kennen?
Welche Verb Endungen gibt es?

Slide 20 - Slide