Vraagwoorden

Wat hangt er aan de waslijn?

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat hangt er aan de waslijn?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Nederlander: Wat hangt er aan de waslijn?Duitser: Was?



  • Wat betekent het Duitse woord 'was'?
  • Wat voor een woordsoort is 'was'?


Slide 3 - Slide

   


Leerdoel:
              Je herkent de vraagwoorden in het Duits.
     Je kunt de vraagwoorden toepassen.

Slide 4 - Slide

Fragewörter
Kenmerkend:

  • Vraagwoorden staan aan het begin van de zin.

  • Ze beginnen met  de letter W.
NL
DE
Waarom?
Warum?
Wat?
Was?
Wie?
Wer?
Hoe?
Wie?
Waar?
Wo?
Waar ... vandaan?
Woher?
Waar.. heen?
Wohin?
Wanneer?
Wann?

Slide 5 - Slide

Wie
Wat
Waar vandaan
Hoe
Waar
Waarom
wer
wo
wie
was
woher
Warum

Slide 6 - Drag question

timer
1:00
.... heißt du?
..... ist deine Telefonnummer?
.... bleibst du nicht?
.... bist du?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Was

Wie

Wer

Slide 7 - Drag question

Stelling: Het Nederlandse vraagwoord 'wie' vertaalt men met 'wie'
Wie ben jij = Wie bist du?
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Vertaal het vraagwoord:
(Wie) .......... ist das?
A
Wie
B
Wer
C
Wo
D
Woher

Slide 9 - Quiz

Vertaal het vraagwoord:
Waar kom jij vandaan?

Slide 10 - Open question

Vertaal het vraagwoord:
(Wat) .......... ist das?
A
Wo
B
Woher
C
Was
D
Wer

Slide 11 - Quiz

Vertaal het vraagwoord:
(Hoe) ...... heißt dein Lehrer?
A
Wie
B
Wer
C
Woher
D
Wo

Slide 12 - Quiz

Vertaal het vraagwoord:
...... kommt deine Familie?
A
Wo
B
Woher
C
Wer
D
Wie

Slide 13 - Quiz

Vertaal het vraagwoord:
(Waar) ...... liegt Hamburg? Im Norden.
A
Woher
B
Wer
C
Wie
D
Wo

Slide 14 - Quiz

Vertaal het vraagwoord:
(Waarom) ......... sind die Bananen krumm?

A
Was
B
Woher
C
Wer
D
Warum

Slide 15 - Quiz



Aufgabe 7
Seite 16
+
Aufgabe 1
Seite 176

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide