What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefenen alles woordsoorten basis
Nederlands
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Lesplanning
Wat weet je al over woordsoorten?
Uitleg over woordsoorten
Even oefenen met Lesson Up
Groepsopdracht
Afsluiting
Slide 3 - Slide
Vandaag leer je...
- Je kunt 4 verschillende soorten woordsoorten opnoemen
- Je kunt lidwoorden, werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, en zelfstandig naamwoorden uit de zin halen.
- Je leert dat het bij samenwerken belangrijk is elkaar hulp aan te bieden. Bijvoorbeeld als je de ander iets moet uitleggen.
Slide 4 - Slide
Welke woordsoorten ken jij al?
Slide 5 - Open question
0
Slide 6 - Video
Werkwoo
rden
Zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Een werkwoord heeft verschillende vormen.
gaan
: ga, gaat, gaan; ging, gingen; gegaan.
Slide 7 - Slide
Wat is de afkorting van werkwoorden?
A
WZ
B
PV
C
ZN
D
WW
Slide 8 - Quiz
De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen
Slide 9 - Quiz
Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden:
- de
- het
- een
Slide 10 - Slide
De afkorting voor een lidwoord is...
A
BN
B
ZN
C
LV
D
LW
Slide 11 - Quiz
Weet jij wat een zelfstandig naamwoord is?
Slide 12 - Mind map
Zelfstandig naamwoord
Een woord voor een mens, dier, plant of ding:
- buurman, kat, boterbloem,
bioscoopkaartje, oktober
Ook voor namen, steden en plaatsen:
- Utrecht, Katrien en Oostenrijk
Slide 13 - Slide
De afkorting voor een zelfstandig naamwoord is....
A
PV
B
ZN
C
LW
D
BN
Slide 14 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De
Slide 15 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord:
- klein, mooie, rode, leuke
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt
waarvan iets gemaakt is:
- zilveren, houten.
Slide 16 - Slide
Wat is de afkorting voor bijvoeglijk naamwoord?
A
WW
B
BN
C
LW
D
ZN
Slide 17 - Quiz
Lidwoord
Zelfst. naamw.
Werkwoord
Bijvoeglijk naamw.
Voorzetsel
De
hond
loopt
naar
het
grote
veld.
Slide 18 - Drag question
Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord
Slide 19 - Quiz
Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 20 - Quiz
Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De rode auto glimt zo mooi.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 21 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 22 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 23 - Quiz
De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 24 - Quiz
De rode jas hangt nog aan de kapstok. Het bijvoeglijk naamwoord is:
A
jas
B
rode
C
kapstok
D
hangt
Slide 25 - Quiz
Welk woord in deze zin is een bijvoeglijk naamwoord?
Zij heeft dit weekend veel leuke films gekeken.
Slide 26 - Open question
Welke woordsoort ontbreekt in de zin:
De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel
Slide 27 - Quiz
Welke woordsoort ontbreekt in de zin:
Janneke heeft een mooie ____ aan.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel
Slide 28 - Quiz
En nu met afkortingen...
Slide 29 - Slide
Ik heb haar een nieuwe voetbal gegeven.
Welk antwoord is juist?
A
haar = zn nieuwe = bn
B
haar = vz nieuwe = bn
C
haar = niets nieuwe = bn
D
haar = bn nieuwe = bn
Slide 30 - Quiz
Ik geef mijn moeder een leuk cadeau
A
Geef = lw Leuk = bn
B
Geef = ww Leuk = bn
C
Geef = bn Leuk = ww
Slide 31 - Quiz
Petra rijdt graag op een groot paard
A
Groot = ww Paard = zn
B
Groot = ww Paard = bn
C
Groot = bn Paard = lw
D
Groot = bn Paard = zn
Slide 32 - Quiz
Aan de slag
Magister > leermiddelen> Nieuw Nederlands> Oefentoets maken er zijn er 2 > Paragraaf 1, 3 en 5.
Slide 33 - Slide
Wat heb je geleerd vandaag?
Wat heb je geleerd vandaag?
Slide 34 - Slide
Noem de 4 woordsoorten waar je vandaag mee gewerkt hebt:
Slide 35 - Open question
Onderstreep de zinnen
Groepjes van 4 gemaakt door groepjesmaker.nl
Persoon 1 rood
= BN
Persoon 2 blauw
= ZN
Persoon 3 groen
= WW
Persoon 4 geel
= LW
Slide 36 - Slide
More lessons like this
Formatieve toets grammatica 1 hv
February 2023
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Taal blok 8 week 1 les 2: woordsoorten
May 2024
- Lesson with
16 slides
Taal
Basisschool
Groep 4
Woordsoorten
September 2023
- Lesson with
25 slides
Taal
Basisschool
Groep 7
Groep 5 woordsoorten
January 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5
Woordsoorten 1iD
June 2020
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Groep 5 woordsoorten
February 2021
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5
Woordsoorten
November 2023
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Groep 5 woordsoorten
June 2022
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 5