Stoffen toets A

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de kleur
B
de massa
C
de volume
D
de vorm
1 / 11
next
Slide 1: Quiz
NASKMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend.
Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de kleur
B
de massa
C
de volume
D
de vorm

Slide 1 - Quiz

Stofeigenschappen gebruik je om stoffen van elkaar te onderscheiden.
Welke stofeigenschap gebruik je om suiker van zout te onderscheiden?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 2 - Quiz

Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen.
Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak

Slide 3 - Quiz

Als je thuis stoffen opruimt, zet je ze in groepen bij elkaar. Daarbij let je vooral op hun toepassingen.
In welk antwoord staan stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar?
A
ammonia, bleekwater, spiritus
B
ammonia, cola, melk
C
cola, bleekwater, melk
D
spiritus, wasbenzine, water

Slide 4 - Quiz

Op de verpakking van een voedingsmiddel staat een lijst met ingrediënten.
Wat zijn ingrediënten?
A
alle geur-, kleur- en smaakstoffen die in het product zitten
B
alle verschillende stoffen die in het product zitten
C
het water en de vulstoffen die in het product zitten
D
het water en de zuivere stoffen die in het product zitten

Slide 5 - Quiz

Welke van de volgende stoffen is een zuivere stof?
A
ice tea
B
cola
C
melk
D
suiker

Slide 6 - Quiz

Als je suiker in heet water doet en roert, verdwijnen de suikerkorrels. Er ontstaat een oplossing.
Welke bewering over de suiker is waar?
A
De suiker is de opgeloste stof.
B
De suiker is de oplossing.
C
De suiker is het filtraat.
D
De suiker is het oplosmiddel.

Slide 7 - Quiz

Welke bewering over oplossingen is waar?
A
Je kunt niet door oplossingen heen kijken.
B
Oplossingen kun je ontmengen.
C
Oplossingen zijn altijd helder.
D
Oplossingen zijn altijd kleurloos.

Slide 8 - Quiz

Op een fles bronwater staat dat het ‘zuiver bronwater’ is, waarin verschillende mineralen zijn opgelost.
Welke bewering over de term ‘zuiver bronwater’ is, scheikundig gezien, goed?
A
De term zuiver bronwater klopt niet, want er zijn stoffen in opgelost.
B
De term zuiver bronwater klopt, want het water is gezuiverd voor het in de fles ging.
C
De term zuiver bronwater klopt, want het water is schoon en drinkbaar.

Slide 9 - Quiz

Bij natuur- en scheikunde moet je vaak de massa van een voorwerp weten.
Hoe bepaal je de massa van een voorwerp?
A
met de formule: lengte × breedte × hoogte
B
met de onderdompelmethode
C
met een maatcilinder
D
met een weegschaal

Slide 10 - Quiz

Je kunt kilogram omrekenen naar gram.
5 kilogram is:
A
50 g
B
500 g
C
5000 g
D
50.000 g

Slide 11 - Quiz