This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat gaan we doen?
Opstarten
inleiding nieuw hoofdstuk
Uitleg basisstof 1
Uitleg basisstof 2
Zelfstandig aan de slag
Afsluiting
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Basisstof 1 - Bloed
LESDOELEN
Je kan uitleggen wat de functies van de bloedcellen zijn.
Je kan de verschillen tussen de bloedcellen benoemen.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
samenstelling bloed
Slide 5 - Slide
Hoe ontstaat bloed?
stamcellen uit beenmerg
worden:
- rode bloedcellen
- witte bloedcellen
- bloedplaatjes
Slide 6 - Slide
Rode bloedcellen
Zijn rond van vorm met een klein deukje in het midden.
Ze hebben geen celkern.
Rode bloedcellen vervoeren zuurstof
Hemoglobine zit in rode bloedcellen en hiermee bindt zuurstof zich makkelijk aan de rode bloedcel.
Slide 7 - Slide
Witte bloedcellen
Hebben wel een celkern.
Zeer "flexibel" van vorm zodat ze buiten de bloedvaten kunnen komen.
Witte bloedcellen maken ziekteverwekkers onschadelijk. Ze gaan hierbij zelf dood.
Pus en etter zijn dode witte bloedcellen.
Slide 8 - Slide
Witte bloedcellen
Witte bloedcel maakt de ziekteverwekker onschadelijk door deze in te sluiten.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Bloedplaatjes
Delen van uiteengevallen
cellen
Hebben geen celkern
Zorgen ervoor dat bloed buiten de bloedvaten stolt
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Trombose
Als bloedplaatjes per ongeluk in een bloedvat samen gaan klonteren ontstaat er een bloedpropje dit kan tot verstoppingen zorgen.
Het bloedvat kan afgesloten worden, dan komt er geen bloed meer doorheen. De organen of weefsels waarnaar het bloedvat gaat krijgen geen zuurstof meer of kunnen hun koolstofdioxide niet kwijt.
Slide 14 - Slide
Uit welke 4 onderdelen bestaat bloed?
A
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en zuurstof
B
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en koolstofdioxide
C
bloedplasma, rode-, witte bloedcellen en bloedplaatjes
D
bloedplasma, rode-, blauwe bloedcellen en bloedplaatjes
Slide 15 - Quiz
Wat zorgt er voor de rode kleur in rode bloedcellen? Dit kan zuurstof vervoeren.
A
Glucose
B
Koolstofdioxide
C
Glycogeen
D
Hemoglobine
Slide 16 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de rode bloedcellen?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
voedingsstoffen vervoeren
Slide 17 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de witte bloedcellen?
A
Zuurstof vervoeren
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Voedingsstoffen vervoeren
Slide 18 - Quiz
Welk van de volgende onderdelen van het bloed heeft geen vaste vorm?
A
bloedplaatjes
B
rode bloedcellen
C
witte bloedcellen
D
bloedplasma
Slide 19 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de bloedplaatjes?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen
D
Vervoeren voedingsstoffen
Slide 20 - Quiz
Waar bestaat pus uit?
A
dode bacteriën en etter
B
dode witte cellen en etter
C
dode bloedplaatjes en rode bloedcellen
D
dode witte bloedcellen en bacteriën
Slide 21 - Quiz
Hebben bloedplaatjes een celkern? Zo ja, hoeveel?
A
ja
B
nee
C
ja, 2 kernen in elk bloedplaatje
D
ja, 4 kernen in elk bloedplaatje
Slide 22 - Quiz
Leerdoelen bs 2
Je kunt de 3 typen bloedvaten herkennen en benoemen.
Je kunt in het bloedvatenstelsel van de mens de aders en slagaders benoemen.
Je kunt de grote en de kleine bloedsomloop onderscheiden en weet wat de functie van beide is.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Video
De bloedsomloop
De mens heeft een dubbele bloedsomloop: dat wil zeggen dat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt.
Daarnaast is er een grote en een kleine bloedsomloop.
Slide 25 - Slide
Dubbele bloedsomloop
Volgorde: hart - longen - hart - lichaam
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
3 type bloedvaten
1. Bloed stroomt vanuit het hart naar de slagaders.
2. Vanuit de slagaders stroomt het bloed naar de haarvaten.
3. Vanuit de haarvaten stroomt het bloed naar de aders. Via de aders stroomt het bloed terug naar het hart.
Slide 29 - Slide
Bloedvaten
Slagaders: van het hart af richting orgaan (spieren in de wand).
Aders: van orgaan richting hart (kleppen, druk slagaders en skeletspieren).
Haarvaten: uitwisseling weefsel en bloed
Slide 30 - Slide
Naamgeving bloedvaten
Slagaders: orgaan waar bloed naartoe stroomt. Bijv. maagslagader.
Aders: orgaan waar het bloed vanaf stroomt. Bijv. maagader.
Haarvaten: om welk orgaan ze zitten.
Uitzonderingen:
Aorta (=zuurstofrijk)
Poortader (=zuurstofarm) tussen lever en darmen in.(darmader bestaat dus niet!)
Slide 31 - Slide
De functie van de grote bloedsomloop is het opnemen en afgeven van zuurstof aan de organen.
A
JUIST
B
ONJUIST
Slide 32 - Quiz
Met de dubbele bloedsomloop wordt de kleine en grote bloedsomloop samen bedoeld
A
JUIST
B
ONJUIST
Slide 33 - Quiz
Aan het werk
Maak van basisstof 3.1 de volgende opgaven:
3 , 4 (in het boek), 5, 9 en 10.
Maak van basisstof 3.2 de volgende opgaven:
1 (in het boek), 2, 4 (in het boek), 5, 7, 8 en 9.