De brug - woordenschat deel 2

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

15 minuten lezen
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
15 minuten lezen
Uitleg de brug woordenschat deel 2
Aan de slag

Slide 3 - Slide

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Filmpje uit Noordhoff bekijken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Wat betekent: Iemand de mond snoeren?

Slide 6 - Open question

Voorvoegsels en achtervoegsels
Plastic flessen kan je heel goed hergebruiken
Mijn neef is een beoefenaar van taekwondo

Her = opnieuw
aar = iemand die het doet

Slide 7 - Slide

Wat betekent het voorvoegsel anti?
A
niet meer
B
tussen
C
tegen
D
niet

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel mis-
A
Zonder
B
Verkeerd
C
tussen
D
opnieuw

Slide 9 - Quiz

Wat is GEEN achtervoegsel?
A
-teit
B
-heid
C
-inter
D
-baar

Slide 10 - Quiz

Samenstellingen
Sommige woorden zijn samengesteld uit twee of meer woorden. Het tweede deel van het woord is het belangrijkste (de kern), want dat bepaalt de betekenis:

Een hotelkamer is een soort kamer: een kamer in een hotel
Een sportbroek is een soort broek: een broek om in te sporten

Slide 11 - Slide

Wat is het belangrijkste woord?
Importverbod?

Slide 12 - Open question

Wat is het belangrijkste woord?
Toekomstplannen

Slide 13 - Open question

Vragen?

Slide 14 - Slide

Nu:
de brug woordenschat
opdracht 6 t/m 11

Slide 15 - Slide