Spelling pvtt, pvvt, vd mavo 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo, mavo
• Leerjaar 1,2

SPELLING 

Leerdoelen:

• Je weet hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt.
• Je weet hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd spelt.
• Je weet hoe je een voltooid deelwoord spelt.

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam

ik loop

loop ik

loop jij?

De ik-vorm noemen we de stam van het werkwoord.

EV

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

De persoonsvorm ziet er in de tegenwoordige tijd zo uit:

enkelvoud stam + t

jij/u loopt

hij/zij loopt

het loopt

EV

PERSOONSVORM IN DE TEGENWOORDIGE TIJD

Meervoud hele werkwoord 

 wij lopen

jullie lopen

zij lopen

mv

EVEN OEFENEN

Daar gaan we...

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.

1. kleed
2. kleedt
3. kleette
4. kleedde

Hij (fietsen) ...... naar huis.

1. fietst
2. fietsde
3. fietste
4. fietsten

Het publiek ............ voor het doelpunt.

1. juigd
2. juichd
3. juigt
4. juicht

Flip ............ eerste bij de wedstrijd.

1. wort
2. word
3. wordt
4. woord

Boris ........... een nieuwe televisie

1. heb
2. hebt
3. heeft
4. heefdt

Ik ........... dat niet leuk.

1. vint
2. vind
3. vindt
4. vond

Ella ........... op haar paard.

1. rijt
2. rijd
3. rijdt
4. reed

Jij ........... allemaal rondjes

1. draait
2. draaid
3. draaidt
4. draaide

PERSOONSVORM IN DE 

VERLEDEN TIJD

Voor de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je dit schema:

EVEN OEFENEN

Daar gaan we...

Jij ............. nooit het goede antwoord.

1. raatte
2. ried
3. raadde
4. raadden

Flip ............ eerste bij de wedstrijd.

1. wort
2. wordde
3. werdt
4. werd

............ jij elke dag naar school?

1. loopte
2. liepte
3. loopde
4. liep

De leerlingen ........... tijdens de uitleg.

1. praaten
2. praatte
3. priet
4. praatten

Het publiek ............ voor het doelpunt.

1. juigde
2. juichtte
3. juigten
4. juichte

Hij (antwoorden) ..... snel.

1. antwoordde
2. antwoordte
3. antwoordden
4. antwoord

VOLTOOID DEELWOORD

Voor het voltooid deelwoord gebruik je het volgende trucje:

Weet je niet zeker of het op een -d of een -t eindigt? 

Maak het woord langer.

gewerk-t/d? --> gewerkte

Zij heeft het boek .........

1. las
2. gelezen
3. leest
4. lezen

Hij heeft de hele dag ........

1. werkte
2. gewerkt
3. werkte
4. werken

Ik heb de foto ..........

1. maakte
2. maken
3. gemaakt
4. maakt

Jullie hebben het huis ................

1. huurt
2. gehuurd
3. huren
4. huurden

Mijn zussen hebben allebei ..............

1. gestudeerd
2. studeert
3. studeren
4. studeerde

AAN DE SLAG

Zelfstandig werken:

Digitale methode cursus 7 §12 Werkwoordalarm.

Maak opdracht 1 t/m 4

(in je boek blz. 240)

SUCCES!