Herhaling par. 2.7

Par. 2.7
GRAMMATICA
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Par. 2.7
GRAMMATICA

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doelen

- WOORDSOORTEN (LW, BN, ZN, VZ, BZV, PSV) herhalen uit 
leerjaar 1
- Het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord herkennen
- Telwoorden

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

8 oktober 2024
Wat: Herhaling par. 2.7
Wanneer: 11:20-12:10 + 14:20-15:10
Hoe: Klassikaal herhalen
Klaar: Opdrachten klassikaal maken
HW: Par. 2.8 opdrachten (zie Magister)
Lesdoel: Zie vorige slide
Taaldoel: Geen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Vul de zin aan:

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is of bij wie iets hoort.
B
wijst terug naar iets eerdergenoemd.
C
verbindt twee woorden of zinnen met elkaar.
D
verwijst naar een persoon, dier of ding.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord? Geeft aan dat iets van iemand is.


mijn
vader
onze/ons
hond
jouw
tas
jullie
school
zijn
huis
hun
auto
haar
schoen
uw
kind
zijn
laptop

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Een verkleinwoord van een zelfstandig naamwoord
B
Een bijvoeglijk naamwoord dat een persoon beschrijft
C
Een woord dat naar een persoon verwijst (zoals ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij)
D
Een woord dat naar een ding verwijst

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar:

een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,

jou, ons, hen, mij, hem..........

TIP: Filmpjes bekijken

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord:
Welke stellingen zijn beiden waar?
A
Hebben altijd een hulpje nodig. Is altijd de persoonsvorm
B
Kunnen alleen in een zin staan. Zijn beter met een hulpje.
C
Is een werkwoord. Heeft geen duidelijke betekenis.
D
Het zijn echte doe-woorden, met een duidelijke betekenis. Kunnen alleen in een zin staan.

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord (zww)




Voorbeeld 1:                                                       Voorbeeld 2:

Mijn moeder bakt een taart. 
Mijn broertje valt van zijn scooter. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn hulpwerkwoorden?
A
De belangrijkste werkwoorden in een zin
B
Werkwoorden die een ander ww 'helpen'

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Hulpwerkwoord (HWW)
Een hulpwerkwoord is het hulpje van het zelfstandig werkwoord. 




Voorbeeld 1                                                     Voorbeeld 2





Mijn moeder heeft een taart gebakken.  
Mijn broertje is van zijn scooter gevallen. 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Telwoorden
Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan.

Bijvoorbeeld:
Ik heb ... (drie, honderdtwintig, veel) pennen in mijn etui.


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Telwoorden
Een rangtelwoord (rtw) geeft een volgorde aan.
Een rangtelwoord eindigt altijd op -de of -ste.

Bijvoorbeeld:
Ik zit op de ... (1e, zesde, twintigste, middelste) rij in de klas.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

WHHTUK
Wat: Opdrachten maken 5+6+7+10+12
Hoe: Klassikaal
Hulp: Docent 
Tijd: 30 min
Uitkomst: Opdrachten 5+6+7+10+12 goed gemaakt
Eerder klaar: Opdrachten 8+9+11+13+16 van 2.7 maken

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Controle HW

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Waar hebben we het vandaag over gehad?

Slide 17 - Mind map

lezen via: kranten, tijdschriften of internet

Vraag jezelf af: Wat is waar?/ Is het waar?

Kijk waar de tekst vandaan komt: de bron!

Let op het doe van de tekst: overtuigen/ informeren? (meningen/feiten)
Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een bezittelijk voornaamwoord geeft bezit aan: van wie is iets?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin staat geen bezittelijk voornaamwoord?
A
Mijn boek ligt daar.
B
Ik ga fietsen.
C
Jij bent je tas vergeten.
D
Dat is zijn broek.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik word bekeken
bekeken = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst.
gefietst = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het hulpwerkwoord in de zin: 'Ik heb gisteren een taart gebakken'?
A
gebakken
B
gisteren
C
taart
D
heb

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Het 6e lesuur zijn wij vrij.
wat is 6e?
A
telwoord
B
rangtelwoord
C
onbepaald telwoord
D
bepaald telwoord

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het telwoord in deze zin?
Lotte heeft in de pauze drie blikjes cola gedronken.
A
Lotte
B
de
C
drie
D
blikjes

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Vooruitblik
Volgende les:

- 2.8:  Meervoud zelfstandig naamwoord 

- HW: Opdrachten par. 2.8 maken (Zie Magister voor de opdrachten)

Slide 27 - Slide

This item has no instructions