NE 3G - Ws 5, TV 5.2, KL4 (les 12)

Welkom
Nederlands
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Nederlands

Slide 1 - Slide

Nederlands
Start
Lesdoelen
  • Je kunt feiten, meningen en conclusies in teksten herkennen aan signaalwoorden.
  • Je kunt verkleinwoorden afkortingen goed spellen.

Programma
  • Boekopdracht(en): inhalers, feedback HGE, keuzetitels
  • Presentatie
  • Hoofdstuktoets 4-5: vrijdag 8 april 
  • PTA Taalverzorging 
  • PTA Leesvaardigheid






Slide 2 - Slide

Nederlands
Toets H4-H5 
Lezen
  • H4: Je kunt verbanden en signaalwoorden herkennen en benoemen.
  • H5: Je kunt mening, argument en conclusie herkennen en benoemen.
Woordenschat
  • H4: Je kunt homoniemen herkennen en de betekenis achterhalen (zie o.a. bijlage).
  • H5: Je kunt overdrijving en ironie herkennen en begrijpen (zie o.a. bijlage).
Taalverzorging
  • H4.1: Je kunt verwijswoorden juist gebruiken. 
  • H4.2: Je kunt meervoudsvormen goed spellen.
  • H5.1: Je kunt verkleinwoorden en afkortingen goed spellen.
  • H5.2: Je kunt samenstellingen met tussenletters goed spellen.





Slide 3 - Slide

Nederlands
H5 Lezen: Mening, argument, conclusie
Leerdoelen
  • Je kunt feiten, meningen en conclusies in teksten herkennen aan signaalwoorden.

Opdracht
  • Nakijken opdracht 5.
Mening, argument, conclusie
Mening (opvatting, standpunt)
  • Eens/oneens
  • Signaalwoorden: ik vind, volgens mij
Argument
  • Uitleg waarom
  • Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers
Conclusie
  • Antwoord, herhaling
  • Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent

  • Want/dus-proef.

Slide 4 - Slide

Nederlands
H5 Woordenschat: Overdrijving en ironie
Leerdoelen
  • Je kunt overdrijving en ironie herkennen en begrijpen.

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Samen opdracht 1 maken.
  • Maak opdracht 2.
Stijlmiddelen: overdrijving en ironie

Overdrijving
  • Doel: iets laten opvallen.
  • Vaak vorm van figuurlijk taalgebruik.

Ironie: grappend of spottend
  • Doel: niet te serieus laten nemen .
  • Vaak door tegenovergestelde te zeggen.
  • Vergelijk gebruik emoticon.

Slide 5 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 5.1: Verkleinwoorden en afkortingen
Leerdoelen
  • Je kunt verkleinwoorden en afkortingen goed spellen.

Opdracht
  • Nakijken opdracht 4-5.
Verkleinwoorden en afkortingen

Verkleinwoorden
  • Klankverandering: bloempje, woninkje, broertje, ringetje
  • Lange klanken behouden: pyjamaatje, cafeetje, baby'tje.

Afkortingen
  • Met hoofdletters bij namen: BMW, VVD, GB, PSV
  • Met punten als je de afkorting voor woorden staat: a.u.b. bijv., o.a., enz.
  • Zonder punten als de afkorting een woord geworden is: vmbo, pin, bh, sms

Slide 6 - Slide

Nederlands
Taalverzorging 5.2: Tussenletters in samenstellingen
Leerdoelen
  • Je kunt samenstellingen met tussenletters goed spellen.

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Maak opdracht 1-4.
Samenstelling en tussenletters

Samenstelling = woorden die aan elkaar een nieuw woord vormen: huisvuilcontainer.

Tussenletters: -n-, -s- of niets
  • Woord alleen meervoud op -en? Tussenletter -n-: rozengeur.
  • Woord meervoud op -s én -en? Geen tussenletter: garagebedrijf.
  • Is er maar één van het woord? Geen tussenletter: zonneschijn.
  • Heeft het woord een versterkende betekenis? Geen tussenletter: apetrots.
  • Is het woord geen znw? Geen tussenletter: lachebek.
  • Je hoort een -s- je schrijft een -s-: varkensstal (want varkensvlees).

Slide 7 - Slide

Nederlands
H4 Kijken en luisteren: Reportage
Leerdoelen
  • Je kunt vragen over de inhoud van reportages beantwoorden.
  • Je kunt feiten en meningen in reportages herkennen.

Opdracht
  • Lees de theorie.
  • Maak alle opdrachten online.

Slide 8 - Slide

Nederlands
De Quiz
Leerdoelen
  • Je weet hoe je scoort op de basisvaardigheden.

Opdracht
  • Maak de online Quiz (De Brug).

Slide 9 - Slide

Nederlands
Afsluiting
Lesdoelen
  • Je kunt verbanden en signaalwoorden herkennen in de tekst.
  • Je kunt meervoudsvormen goed spellen.
  • Je kunt feiten en meningen in reportages herkennen.

Slide 10 - Slide