Herhaling hoofdstuk 5

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen

- Lezen hoofdstuk 1

Goedemorgen klas 3A

Vandaag...

- Oefentoets hoofdstuk 5

Huiswerk

Zie weekplanner

Leerdoelen:

- Ik heb de behandelde stof van hoofdstuk 5 weer helemaal scherp!

De 'gezonde schoolkantine' is een goede zaak!

1. Eens
2. Oneens

Leerlingen kunnen zelf een goede keus maken in de voeding die zij kopen.

1. Eens
2. Oneens

De overheid moet bepalen wat er wel en niet te koop is in de supermarkt.

1. Eens
2. Oneens

De meeste mensen zijn zelf niet in staat om gezonde keuzes te maken.

1. Eens
2. Oneens

Afval op straat gooien is a-sociaal.

1. Eens
2. Oneens

Oefentoets hoofdstuk 5

Leestekst:

Patatverbod is onzinnig en betuttelend.

Oefentoets hoofdstuk 5

Maak de oefentoets van hoofdstuk 5.

Je mag de theorie ernaast houden.

Lezen

- mening

- argument

- conclusie

Feit

- Iets wat waar is

- Je kunt het controleren

- Je kunt het bewijzen

Mening

- Iets wat iemand vindt over iets

- Je kunt het herkennen aan:

'ik vind', 'volgens mij'

- Je kan het ermee eens en oneens zijn

- Ook wel standpunt genoemd

Argument

- De reden waarom iemand iets vindt

- Je kunt dit herkennen aan:

 'want', 'omdat', 'daarom', 'namelijk'

Conclusie

- Aan het einde van een tekst kan de schrijver 

een conclusie geven

- Kort herhalen van mening en argument

- Je kunt het herkennen aan:

'dus', 'concluderend', 'dat betekent'

Signaalwoord voor een standpunt

Signaalwoord voor een argument

Signaalwoord voor ander tekstverband

Toch

Dus

Volgens mij

Want

Immers

Zo

De auteur vindt...

Namelijk

'Volgens mij is het vieren van een doelpunt een overdreven, persoonlijk ritueel geworden.'

Deze zin is een voorbeeld van een...

1. feit
2. mening
3. argument
4. conclusie

'Kort gezegd komt het dus hier op neer: juichen moet, maar met mate, zoals vroeger. '
Deze zin is een voorbeeld van een conclusie.

waar

niet waar

Feit, mening of argument?

Koken is moeilijk.

1. feit
2. mening
3. argument

Feit, mening of argument?

Want je moet zoveel dingen tegelijk doen.

1. feit
2. mening
3. argument

Feit, mening of argument?

Eindhoven telt 220.000 inwoners.

1. feit
2. mening
3. argument

Woordenschat: ironie

- Ik kan overdrijving en ironie herkennen en begrijpen

Wat staat er: overdrijving en ironie

Schrijvers proberen hun teksten vaak afwisselender te maken door taaltrucjes te gebruiken. Als je deze trucjes herkent, begrijp je een tekst beter.

Bekijk de video-uitleg op de methodesite (H5 - woordenschat: wat staat er: overdrijving en ironie)

Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie'

1. ja
2. nee

Lees je in deze zin ironie:
Vandaag gaat de les over tekstsoorten

1. ja
2. nee

Lees je in deze zin ironie:
Handig van jou om geen sleutel mee te nemen.

1. ja
2. nee

Je kletst me de oren van het hoofd.
(Tegen een stille leerling)

1. Overdrijving
2. Ironie

Ik word echt doodmoe van die regen buiten.

1. Overdrijving
2. Ironie

Met die werkhouding ga je het zeker ver schoppen. (Tegen een persoon die niks uitvoert).

1. Overdrijving
2. Ironie

Taalverzorging

Verkleinwoorden

en

afkortingen

Verkleinwoorden

-Verkleinwoorden: van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken, door er 

-je, -kje, -pje, -tje, of -etje erachter te zetten: 

hand - handje; woning - woninkje; pluim - pluimpje; broer - broertje; ring - ringetje.

-Let op: bij woorden die op één lange klinker eindigen, voeg je een klinker toe: 

pyama - pyamaatje; café - cafeetje, auto - autootje; paraplu - parapluutje; tosti - tostietje; baby - babytje. 

-Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad - blaadje.

Afkortingen 

Afkortingen schrijf je op verschillende manieren: met hoofdletters en met kleine letters, met of zonder punten.

Zo schrijf je afkortingen:

-Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: 

BMW, VVD, GB, PSV, RTL, VN

- Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: 

a.u.b., m.a.w., z.o.z. 

- De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: 

vmbo, bh, cv, ov, pin, sms

verkleinwoord van baby

1. babytje
2. babietje
3. baby'tje

verkleinwoord van jongen

1. jongentje
2. jongetje
3. jongenkje

afkorting voor
in combinatie met

1. icm
2. i.c.m.
3. ICM

Geef het goede verkleinwoord van:
paraplu

1. paraplu'tje
2. parapluutje

Geef het goede verkleinwoord van:
Helm

1. Helmkje
2. Helmpje

Kies de juiste afkorting van:
Nederlandse Spoorwegen

1. N.S.
2. n.s.
3. NS
4. ns

Wat betekent z.g.a.n.?

1. zie goede assecoires nu
2. zo graag antwoorden nu
3. zo goed als nieuw
4. zeer goede artikelen nog

m.a.w

1. mooi als water
2. meten als weten.
3. met andere woorden

wat betekent de afkorting w.c.

1. watercohesie
2. watercloset
3. wederom clausule
4. warmcloset

Wat is de juiste afkorting?
zo spoedig mogelijk

1. ZSM
2. Z.S.M.
3. z.s.m.
4. zsm

En nu...

Maak de opdrachten van de volgende onderdelen helemaal af:

- Woordenschat H5

- Taalverzorging - afkortingen en verkleinwoorden H5

Morgen: leesboek meenemen!