1.3 De kledingboetiek

H1 Werken voor de winst
§3 De kledingboetiek


1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H1 Werken voor de winst
§3 De kledingboetiek


Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan verschillende bedrijfskosten noemen en onderverdelen. 
- Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen. 
- Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen. 
- Ik kan de afschrijvingskosten berekenen

Slide 2 - Slide

Agenda
  • Bedrijfskosten
  • Variabel/ vast
  • Afschrijvingskosten
  • Nettowinst
  • Kostprijs

Slide 3 - Slide

Bedrijfskosten
  • Huisvesting
  • Loonkosten
  • Inkoop kosten (niet wat je weer verkoopt)
  • Verkoopkosten

Slide 4 - Slide

Vaste kosten

Zijn constant gelijk

Voorbeelden:
Huurkosten
Afschrijvingskosten
Loonkosten vast personeel
Variabele kosten

Hangt samen met de drukte in het bedrijf

Voorbeelden:
Loonkosten voor extra personeel

Slide 5 - Slide

Afschrijvingskosten
Waardevermindering van auto's, inventaris en machines

Slide 6 - Slide

Afschrijvingskosten per maand
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in maanden

kan natuurlijk ook per jaar dan...
(aanschafprijs - restwaarde) : Gebruiksduur in jaren

Slide 7 - Slide

Voorbeeld Afschrijving

Slide 8 - Slide

NETTOWINST = NETTO RESULTAAT  
Van de brutowinst moeten nog andere kosten worden afgetrokken om uiteindelijk de winst te bepalen.

Slide 9 - Slide

Netto winst berekening:
Verkoop (omzet)  
Inkoopwaarde -
Brutowinst          
Bedrijskosten -
Netto winst  of   Netto verlies

verkoop- inkoop = bruto winst - kosten = netto winst

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
Onze omzet appelgebakjes was    € 400,-. 
De inkoopwaarde was                        € 200,-  -
Brutowinst.                                              € 200.     

Ik had nog aan kosten hulp € 30,-, verpakkingen € 10,- kraamkosten € 10,-

Totale bedrijfskosten zijn dan          € 50,-

Nettowinst                                                € 150,-

Slide 11 - Slide

Kostprijs
- De kosten die worden gemaakt voor een product. 
- De kostprijs heb je nodig om uiteindelijk de verkoopprijs te bepalen. 
- Wanneer je de kostprijs en de verkoopprijs weet, kan je ook de winst per product uitrekenen. 
- Kostprijs = inkoopprijs + bedrijfskosten per product



Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Een spijkerbroek kost voor de inkoop € 17,50. De totale bedrijfskosten zijn € 7000 per maand. De afzet is 800 spijkerbroeken per maand
Bereken eerst de bedrijfskosten per product per maand
€ 7.000 / 800 spijkerbroeken = € 8,75
Hoeveel bedraagt de kostprijs van 1 spijkerbroek?
€ 8,75 + 17,50 = € 26,25

Slide 13 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan verschillende bedrijfskosten noemen en onderverdelen. 
- Ik kan uitleggen wat de nettowinst is en de nettowinst berekenen. 
- Ik kan uitleggen wat de kostprijs is en de kostprijs berekenen. 
- Ik kan de afschrijvingskosten berekenen

Slide 14 - Slide

Huiswerk 
Eerst maken we rekentrainer 2 Berekening van de nettowinst. Daarna maak je rekentrainer 3 Berekening afschrijvingskosten
Daarna ga je verder met rekentrainer 3 Berekening kostprijs en van §3 maak je 6 t/m 15

Slide 15 - Slide