Herhaling hoofdstuk 8.1,8.2 en 8.4 3ha woe 14 juni

Welkom 
Herhaling hoofdstuk 8.1,8.2 8.4 3ha
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 
Herhaling hoofdstuk 8.1,8.2 8.4 3ha

Slide 1 - Slide

Programma
- Leerdoelen Toetsweek
- Lesstof toetsweek 
- Herhaling hoofdstuk 8 (8.1, 8.2 en 8.4) afwisselend met quizvragen
- Maak je eigen oefentoets
- Lesafsluiting

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
3.1 Wat is de vraag?
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen concrete en abstracte markten.
Je kunt uitleggen dat de betalingsbereidheid en het consumentensurplus verschillend is bij verschillende prijzen.
Je kunt de vraaglijn tekenen en de vraagfunctie opstellen.
Je kunt uitleggen welke factoren invloed hebben op de vraag.
Je kunt rekenen met de prijselasticiteit en de waarde van de prijselasticiteit interpreteren.

3.2 Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
Je kunt uitleggen dat de aanbodbereidheid verschillend is bij verschillende prijzen.
Je kunt de aanbodlijn tekenen en de aanbodfunctie opstellen.
Je kunt uitleggen welke factoren invloed hebben op het aanbod.
Je kunt de prijs en verhandelde hoeveelheid berekenen in marktevenwicht.
Je kunt benoemen wanneer de markt niet in evenwicht is en aangeven of er sprake is van een vraag- of aanbodoverschot.


Slide 3 - Slide

8.1 Wat is welvaart?
Je kunt het verschil uitleggen tussen welvaart in ruime en enge zin.
Je kunt uitleggen dat welvaart in enge zin gemeten wordt met behulp van het bbp en dat de stijging zorgt voor economische groei.
Je kunt indexcijfers berekenen.
Je kunt de vier productiefactoren noemen en aangeven hoe ze nodig zijn.
Je kunt de vier productiesectoren noemen en voorbeelden geven.
 
8.2 Groeit de economie?
Je kunt voorbeelden noemen van factoren die de trend beïnvloeden.
Je kunt het verschil tussen structurele en conjuncturele ontwikkeling uitleggen.
Je kunt met voorbeelden uitleggen dat zowel door conjuncturele als structurele oorzaken werkloosheid kan ontstaan.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een nominale en reële groei van het bbp.
Je kunt uitleggen wat inflatie is.

Slide 4 - Slide

 
8.4 Nederland en het buitenland (alleen valuta).
Je kunt uitleggen dat internationale handel leidt tot vraag en aanbod van valuta en een verandering van de wisselkoers.
Je kunt rekenen met vreemde valuta.

Slide 5 - Slide

Toetsstof toetsweek 

Slide 6 - Slide

Herhaling h8 (8.1, 8.2 en 8.4)
quizvraag + uitleg onderwerp 
Leg je rekenmachine vast op tafel

Slide 7 - Slide

Welvaart uitgedrukt in bijvoorbeeld gezondheid
A
Welvaart in enge zin
B
Welvaart in ruime zin

Slide 8 - Quiz

Hoe meten we welvaart (in enge zin)?

Slide 9 - Open question

In tijden van economische groei ...
A
Stijgt het bbp
B
Daalt het bbp

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Piet heeft een schildersbedrijf en heeft vier werknemers in dienst.
Om welke productiefactor gaat het hier?

Slide 13 - Open question

Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector
Industiële sector
niet-comerciële dienstverlening
Agrarische sector
Agrarische sector
ziekenhuis
Melkvee bedrijf

Slide 14 - Drag question

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Hoe noemen we de
schommelbeweging in
de economie?

Slide 17 - Open question

De werkloosheid is hoog in tijden van ..
A
Hoogconjunctuur
B
Laagconjunctuur

Slide 18 - Quiz

Belastinginkomsten zijn in tijden van hoogconjunctuur ...
A
Hoog
B
Laag

Slide 19 - Quiz

Piet bakt 15 taarten in een uur. Henk bakt 29 taarten in twee uur. Wie heeft de hoogste arbeidsproductiviteit?
A
Henk
B
Piet

Slide 20 - Quiz

Economische groei op lange termijn
Gemiddeld groeit de Nederlandse economie. de gemiddelde groei op lange termijn noemen we de trend.
Dit betekent dat de productie is gestegen door meer te produceren. 

Slide 21 - Slide

Economie op korte termijn
Op korte termijn zijn er sterke schommelingen in  economische ontwikkelingen. 
Soms gaat het goed en soms gaat het minder. 

De verandering van het groeipercentage van de economie of productei op korte termijn noemen we Conjunctuur.

Als de groei lager is dan de trend, is er sprake van laagconjunctuur en is er veel werkloosheid, minder kopen en produceren. 

Slide 22 - Slide

Arbeidsproductiviteit
We gaan ook steeds sneller produceren. Hiermee stijgt de arbeidsproductiviteit  en de productie. 
de arbeidsproductiviteit = de hoeveelheid producten die een werknemer kan maken in een bepaalde tijd. 

Wanneer je kijkt naar de economie op lange termijn, spreek. je van structuur van de economie. Dit wordt beïnvloed door de hoeveelheid en kwaliteit van de productiefactoren. 

Slide 23 - Slide

Werkloosheid doordat consumenten minder uitgeven
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Veel export leidt tot .... van de vraag naar je eigen valuta.
A
Daling
B
Stijging

Slide 26 - Quiz

Valuta en wisselkoersen
Voorbeelden van vreemde valuta/ munteenheden zijn: dollar,  pond, yen, rupia, Antilliaanse gulden, rand, Kuna, kroon. 

De wisselkoers is de prijs van een munteenheid uitgedrukt in een andere munteenheid. Bijvoorbeeld €1 = $1. De prijs komt tot stand door vraag en aanbod. Als er meer vraag is dan aanbod naar valuta, zal de wisselkoers stijgen. 

Slide 27 - Slide

Aan de slag
Je mag een keuze maken uit:
- Schrijf een samenvatting over h3 (3.1,3.2) en h8 (8.1,8.2,8.4) of leren met geschreven samenvatting
of
- Ga aan de slag met de leerdoelen. Je geeft op het leerdoelen blad aan welke je al voldoende kent en welke nog niet. Je zoekt op blz. 96 - 98 opdrachten op om je leerdoelen te verbeteren.

Instructie:
De eerste 5 minuten werk je in stilte. Daarna mag je samenwerken op fluiter-niveau en mag je vragen stellen. 
Klaar? Kies dan de andere optie tot het einde van de les. 

Slide 28 - Slide

Maken oefentoets
Docent Margo is haar oefentoets kwijt geraakt en had geen tijd meer om een nieuwe oefentoets te maken. Je gaat daarom zelf een oefentoets maken voor jouw buurman/ buurvrouw.

Belangrijk is dat de toets minimaal moet bestaan uit 8 opdrachten. Denk ook aan opdrachten die bestaan uit meerdere vragen (a, b, c).

Varieer ook in vragen, denk aan:
Openvragen
Stellingen vragen
Meerkeuze vragen
Rekenvragen
Kennisvragen (noem definitie)
Vragen met bronnen

Slide 29 - Slide

Instructie maken oefentoets
- Maak een oefentoets op papier met minimaal 6 opdrachten (maak gebruik van verschillende soorten vragen). Schrijf op de achterkant de antwoorden. Daarna maak je de oefentoets van jouw buurman of buurvrouw.
- Maak de oefentoets in stilte. Daarna maak je de oefentoets van je buurman of buurvrouw in stilte. Je kijk daarna samen naar de antwoorden en geeft elkaar feedback en uitleg. Let goed op berekeningen en uitgebreide antwoorden.
- Je mag deze les nog al je vragen stellen.
- Je krijgt 10-15 minuten om de toets te maken en daarna 10-15 minuten om te wisselen enn de toets te maken.
- We bespreken bij voldoende tijd aan het einde wat vragen klassikaal
- Klaar? Maak dan nog meer oefenvragen of ga in stilte leren.

Slide 30 - Slide

Huiswerk 
Start met leren voor de toetsweek. Leren paragraaf 8.1 + 8.2

Slide 31 - Slide