H1, les 1 wwspelling H1 tegenwoordige tijd, pvtt

Werkwoordspelling
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les heb je geoefend met:
werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd, pvtt

Slide 2 - Slide

Lesplanning
  • Instructie
  • Oefenen in deze LessonUp
  • Oefenen in de methode/werken
  • Afsluiten 

Slide 3 - Slide

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz


Imran (branden) zijn vingers aan een kaars.
A
brande
B
brandde
C
brandt
D
brand

Slide 7 - Quiz


Maar iedereen(falen) weleens.
A
faal
B
faalt
C
faald
D
faaldt

Slide 8 - Quiz

Nadia en Noah (beloven) dat.
A
belooft
B
beloofdt
C
beloofd
D
beloven

Slide 9 - Quiz

Ik (blozen) als iemand mij een compliment geeft.
A
bloz
B
blos
C
bloos
D
bloost

Slide 10 - Quiz

Hij (vinden) dat spel heel leuk.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vinden

Slide 11 - Quiz

(Vinden) je deze les eigenlijk wel leuk?
A
Vin
B
Vint
C
Vindt
D
Vind

Slide 12 - Quiz

Mevrouw Hooi (rijden) met de auto naar haar werk.
A
rij
B
rijt
C
rijdt
D
rijd

Slide 13 - Quiz

Als Robin nu eens een beetje (opschuiven), dan kan iedereen zitten.
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 14 - Quiz

Ik (willen) deze LessonUp afhebben voor het einde van de les.
A
wil
B
wilt
C
wild
D
willen

Slide 15 - Quiz

De foto's (liggen) te verstoffen in de lade.
A
lig
B
ligt
C
ligdt
D
liggen

Slide 16 - Quiz

Zij (daten) morgen met haar beste vriendin.
A
date
B
datet
C
dat
D
datet

Slide 17 - Quiz

(ruiken) je ook de geur van verse koffie?
A
ruik
B
ruikt
C
ruikdt
D
ruiken

Slide 18 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 19 - Quiz

Mijn vinger (bloeden) flink door die snee.
A
bloed
B
bloedt
C
bloeit
D
bloet

Slide 20 - Quiz

Die groep jongeren in het park(skaten) vorige week heel goed
A
skate
B
skatete
C
skateten
D
geskatet

Slide 21 - Quiz

Dan (beloven) dat veel voor de toets.
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 22 - Quiz

Werkwoordstijden
  • OTT: onvoltooid tegenwoordige tijd - ik werk, ik lees --> pvtt
  • OVT: onvoltooid verleden tijd - ik werkte, ik las  --> pvvt
  • VTT:voltooid tegenwoordige tijd - ik heb gewerkt, ik heb gelezen 
  • VVT: voltooid verleden tijd - ik had gewerkt, ik had gelezen (www = vt)

    Slide 23 - Slide

    Is het tegenwoordige tijd (tt)?
    Stam = infinitief - 'en'

    Enkelvoud (EV) = ik-vorm of ik-vorm+t
    1e pers. = ik vorm - Ik loop naar huis
    2e pers. = jij/je/u VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
    3e pers. = hij/zij//ze/het VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
    DIRECT = je/jij ACHTER de persoonsvorm: ik-vorm Dan loop je naar huis. - Loop jij naar huis?

    Meervoud (MV) = Infinitief = hele werkwoord  
    1e pers. = wij lopen
    2e pers. = jullie lopen
    3e pers. = zij/ze lopen

    Slide 24 - Slide

    Slide 25 - Slide

    *ik-vorm
    *ik-vorm + t
    *hele werkwoord
    of

    Slide 26 - Slide

    Slide 27 - Video

    Slide 28 - Video

    Werk voor deze les:
    • De brug, spelling, blz. 260, opdracht 1 en 2 
    • H1, spelling, blz. 36 opdracht 1 en 2
    (gebruik blz. 264, het werkwoordschema, eventueel als hulpmiddel)

    Wat niet af is = huiswerk!

    Slide 29 - Slide

    Lesdoel gehaald?
    Aan het einde van deze les heb je geoefend met:
    werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd, pvtt

    Slide 30 - Slide

    Lesdoel gehaald?
    Aan het einde van deze les heb je geoefend met:
    werkwoordspelling persoonsvorm tegenwoordige tijd, pvtt
    ja
    een beetje
    nee

    Slide 31 - Poll

    Schrijf drie dingen op
    die je vandaag geleerd hebt.

    Slide 32 - Mind map

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 33 - Open question

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 34 - Open question

    Slide 35 - Video

    Slide 36 - Video

    Slide 37 - Video