grammatica zinsdelen gemengd

Grammatica zinsdelen
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Wat weet je aan het einde van de les?
  • Je kunt de zin ontleden in pv, ow, wg, lv, mv en bwb

Slide 2 - Slide

Wat weten we tot nu toe? 
zinsdelen 
persoonsvorm 
onderwerp 
werkwoordelijk gezegde 
lijdend voorwerp 

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 4 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?
(er zijn meerdere antwoorden goed!)
A
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
B
Maak van enkelvoud meervoud of andersom, het woord dat verandert = persoonsvorm
C
Maak van tegenwoordige tijd verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert = persoonsvorm
D
Maak de zin vragend. Het eerste woord in de vraagzin = persoonsvorm

Slide 5 - Quiz

Hoe vaak kijk jij naar Netflix?
Wat is de persoonsvorm?

Slide 6 - Open question

Mijn ouders zouden graag willen dat de scholen weer opengaan.
Wat is de persoonsvorm?

Slide 7 - Open question

Het onderwerp (ow) :

- geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
-

Vind je door de vraag te stellen:

Wie (soms wat) + pv?

Slide 8 - Slide

Wat is het onderwerp?
Na school gingen de leerlingen naar huis.

Slide 9 - Open question

Wat is het onderwerp?
Gelukkig ruimde Sjoerd zijn spullen meteen op.

Slide 10 - Open question

Uitleg werkwoordelijk gezegde
In elke zin staan werkwoorden. Al die werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (wg). 

Het wg geeft aan wat het onderwerp doet

| Papa | heeft | het hele huis | schoongemaakt. | 
                pv/wg                                            wg

Slide 11 - Slide

Uitleg werkwoordelijk gezegde
Let op
- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de pv + alle andere werkwoorden. De pv benoem je dus 2 keer: als pv én als wg
- Als de woorden 'te' of 'aan het' vóór een werkwoord staan, horen ze bij het werkwoordelijk gezegde. 
- Delen van splitsbare werkwoorden horen ook bij het wg. 

Slide 12 - Slide

Uitleg werkwoordelijk gezegde
Voorbeelden:

- | Hij | heeft | na het eten | de keuken | schoongemaakt. |
- | Zou | je | dat pakketje | durven te openen? |
- | Harry | is | aan het plassen. | 
- | Ik | bel | vaak | mijn oma | op | voor een kletspraatje. | 

Slide 13 - Slide

Benoem het wg:
Jij zou je laptop moeten laten repareren.
A
zou
B
zou moeten
C
moeten laten repareren
D
zou moeten laten repareren

Slide 14 - Quiz

Benoem het wg:
Ze zijn daar vaak aan het chillen op de bankjes.
A
zijn
B
zijn chillen
C
zijn aan het chillen
D
op de bankjes

Slide 15 - Quiz

Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat 'overkomt' of 'ondergaat'. Het lijdend voorwerp is de persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'. 

Voorbeeld: Jan | slaat | Henk | tegen zijn schouder.|
                         ow   pv/wg     lv

Slide 16 - Slide

Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Zo vind je het lijdend voorwerp:


Wat/ wie + wg + ow?

(niet elke zin heeft een lv)

Slide 17 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp:
Emmy is spaghetti aan het eten.
A
Emmy
B
is
C
spaghetti
D
aan het eten

Slide 18 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Wie at alle boterhammen op?
A
Wie
B
at
C
at op
D
alle boterhammen

Slide 19 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Uiteindelijk moest de generaal de aanval in de woestijn afbreken.
A
de generaal
B
de aanval
C
in de woestijn
D
geen lv

Slide 20 - Quiz

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. 

Slide 21 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp?
Joran geeft honderd euro aan de gelukkige winnaar

Slide 22 - Open question

De boer geeft de kippen voer.

Wat is het mv?
A
De boer
B
geeft
C
de kippen
D
voer

Slide 23 - Quiz

Een bijwoordelijke bepaling
  • Eerder gevonden zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie enzovoort:

Slide 24 - Slide

Ik vertel het je volgende week.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 25 - Open question

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 26 - Open question

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 27 - Open question

Dan gaan we nu oefenen! 

Slide 28 - Slide

Zinsdelen benoemen
  1. Persoonsvorm                        (zin vragend, verander de tijd of het getal )
  2. Onderwerp                               (wie + pv?  of wat + pv?)
  3. Werkwoordelijk gezegde   (alle werkwoorden in de zin)
  4. Lijdend voorwerp                  (wat/ wie +  alle benoemde zinsdelen?)
  5. Meewerkend voorwerp      (aan wie/ voor wie + alle benoemde zinsdelen?)
  6. Bijwoordelijke bepaling      Alles wat overblijft 

Slide 29 - Slide

Wat is de pv?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
verdwaalde
B
toerist
C
vroeg
D
de weg

Slide 30 - Quiz

Wat is het wg?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
zongen een vrolijk welkomstlied
B
zongen voor
C
zongen
D
alle aanwezigen

Slide 31 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg

Slide 32 - Quiz

Wat is het mv?
Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 33 - Quiz

Wat de pv?
De stad Amersfoort doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
doneert subsidie
B
doneert
C
de stad Amersfoort
D
jaarlijk

Slide 34 - Quiz

Wat is het ow?
Zal de oud-kampioen vanavond de winnaar een medaille opspelden?
A
de winnaar
B
de oud-kampioen
C
zal
D
een medaille

Slide 35 - Quiz

Wat is het lv?
De stad doneert de speeltuinvereniging jaarlijks subsidie.
A
jaarlijks subsidie
B
subsidie
C
doneert
D
de stad

Slide 36 - Quiz

Wat is het mv?
Elke woensdag geeft Nienke de plantjes op haar kamer water.
A
Nienke
B
woensdag
C
op haar kamer
D
de plantjes

Slide 37 - Quiz

Wat is de pv?
Wie zal jullie dit voorstel gaan toelichten?
A
gaan
B
wie
C
zal
D
toelichten

Slide 38 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak. 
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 39 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 40 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw 
gaf 
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.

Slide 41 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 42 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
met zijn verjaardag. 

Slide 43 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.

Slide 44 - Drag question

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 45 - Drag question