1. Zet beide schuifjes op 20 ohm, noteer de stroom (bij 20 V).
2. Verhoog de spanning naar 40 V, noteer de stroomsterkte en de spanning.
3. Geef het ene lampje een weerstand van 20 ohm, en de andere van 40 ohm. Noteer de spanning over en stroom door elk lampje, wat valt je op aan de spanning?
4. Maak de zin compleet: "als de weerstand van een lampje 5 x kleiner wordt, dan wordt de stroom sterkte ......... keer .................. (groter/kleiner). De spanning .............. (wordt / blijft) ................. (groter / kleiner / gelijk)"