3V Economie par. 3.2

3.4a
Wat is het beste antwoord?
A
Hans is onbetrouwbaar
B
Ze zijn bang dat Hans de lening niet kan terugbetalen
C
Hans heeft geen baan
D
Hans zit in de bijstand
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3.4a
Wat is het beste antwoord?
A
Hans is onbetrouwbaar
B
Ze zijn bang dat Hans de lening niet kan terugbetalen
C
Hans heeft geen baan
D
Hans zit in de bijstand

Slide 1 - Quiz

3.4b
A
( 125 - 250 ) / 250 x 100
B
( 250 - 187,5 ) / 187,5 x 100
C
( 150 - 125 ) / 125 x 100
D
( 250 - 125 ) / 125 x 100

Slide 2 - Quiz

3.4c
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quiz

3.4e
A
( 12.000 x 0,2 - 1.000 - 420 ) / 60
B
( 12.000 x 0,2 - 1.000 + 420 ) / 60
C
( 12.000 x 1,2 - 1.000 - 420 ) / 60
D
( 12.000 x 1,2 - 1.000 + 420 ) / 60

Slide 4 - Quiz

Rente / Interest
Enkelvoudige interest  <--------------> Samengestelde interest 
( meestal ) bij lenen                                    ( meestal ) bij sparen         rente over vast bedrag                                      rente op rente          
rente elke periode verrekend                                                                  

Slide 5 - Slide

Stop Motion
Enkelvoudige of Samengestelde interest?

Hoe groot is het verschil tussen enkelvoudige en samengestelde interest?

Slide 6 - Slide

Enkelvoudige interest
Lening van € 100.000,- tegen 5%, looptijd 10 jaar
Rente maand 1 = 100.000 x 0,05 x 1/12 = 416,67
Rente maand 2 = 100.000 x 0,05 x 1/12 = 416,67
.......
Rente maand 120 = 100.000 x 0,05 x 1/12 = 416,67

Rente = schuld x rentepercentage x tijdsduur

Slide 7 - Slide

Samengestelde interest
jaar 1: € 2,- x 1,10 = € 2,20
jaar 2: € 2,20 x 1,10 = € 2,42

Eindbedrag = 2 x (1,10)^2 = 2,42

Formule 
E = B x (1+p)^t

Slide 8 - Slide

939,39
904,50
867,61
886,74
€ 700, 8jr, 3%
€ 750, 2,5jr, 6%
€ 800, 3jr, 5,5%

Slide 9 - Drag question

Arnold wil graag over 10 jaar op Wereldreis. Deze reis zal hem naar schatting € 15.000,- gaan kosten. De rente is 2%. Hoeveel moet hij nu op de bank zetten om de reis te kunnen maken?

Slide 10 - Open question

Opdracht

15.000 / ( 1,02 ) ^10 = 12.305,22

Slide 11 - Slide

Hw.
Opgave 3.6

Slide 12 - Slide