This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voor- en achtervoegsels
Aan het einde van deze les weet je:
wat voor- en achtervoegsels zijn
en leer je 20 nieuwe woorden gebruiken
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Welk van deze woorden heeft WEL een voor- of achtervoegsel?
A
piratenschip
B
schipbreuk
C
eetbaar
D
schatkist
Slide 4 - Quiz
Welk van deze woorden heeft GEEN voor- of achtervoegsel?
A
herkenbaar
B
inefficiënt
C
onaardig
D
keukentafel
Slide 5 - Quiz
Bedenk zo veel mogelijk woorden met het achtervoegsel -baar.
Slide 6 - Mind map
gedachteloos, onbekommerd
zorgvuldig, nauwgezet
logeren, verblijven
de oorzaak zijn van dood of vernietiging
stoppen, een einde maken aan
angstvallig
de grens trekken bij
achteloos
bivakkeren
de das omdoen
Slide 7 - Drag question
aanvaarden, inzien, toegeven
betalen
verzekeren, waarborgen
hetzelfde zijn, in iets erop lijken
nadoen
financieren
erkennen
imiteren
gemeen hebben met
garanderen
Slide 8 - Drag question
intensief betekent diepgaand, hevig, sterk. Bedenk een zin waaruit deze betekenis blijkt. Voorbeeld: 'Ik ben nog niet helemaal hersteld van mijn intensieve work-out.'
Slide 9 - Open question
opwekken betekent veroorzaken, stimuleren. Bedenk een zin waaruit deze betekenis blijkt. Voorbeeld: 'Mijn vriend onderzoekt hoe energie uit golven opgewekt kan worden.'
Slide 10 - Open question
weren betekent stoppen, tegenhouden, weghouden. Bedenk een zin waaruit deze betekenis blijkt. Voorbeeld: 'Met een sticker op de deur hoopt mijn oma deur-aan-deur verkopers te weren.'
Slide 11 - Open question
Wat betekent 'schril'? Haal de betekenis uit deze zin: 'De fluitketel maakt een schril geluid als het water kookt.'
Slide 12 - Open question
Wat betekent 'veelvuldig'? Haal de betekenis uit deze zin: 'De docent heeft veelvuldig herhaald dat we op tijd moesten beginnen met leren.'