De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen is je .............................................
Een algemene prijsstijging van producten noem je .............................................
Als je nominaal inkomen stijgt en er is inflatie, dan is de stijging van je ............................................. inkomen lager.
Als je ............................................. krijgt, stijgt je loon net zo hard als de prijzen, zodat je ............................................. gelijk blijft.
Inflatie wordt veroorzaakt door ............................................. stijgingen, hogere prijzen van ............................................. en hogere ............................................. die de overheid oplegt.
Ook veel vraag naar of weinig ............................................. van producten zorgt voor prijsstijging.
Het is de taak van de ............................................. om de inflatie in de eurozone laag te houden.