This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Inhaal LessonUP 7.5 + 7.6
Slide 1 - Slide
Tentamenweek 1: Hst 7
Slide 2 - Slide
blz 24 t/m 27
Slide 3 - Slide
Wat is een verbranding?
A
Een reactie waarbij altijd warmte ontstaat.
B
Een reactie waarbij je altijd vlammen ziet.
C
Een verschijnsel waarbij je altijd rook ziet.
D
Een reactie waar altijd zuurstof voor nodig is.
Slide 4 - Quiz
Wat moet er in de blokken komen te staan?
Slide 5 - Open question
Magnesium wordt verbrand tot magnesiumoxide . Noteer de reactievergelijking.
Slide 6 - Open question
Cyclohexaan (C6H12) wordt (volledig)verbrand. Noteer de reactievergelijking in je schrift.
Slide 7 - Open question
Kijk goed naar de afbeelding. Welke kleur vlam zou hier uitkomen als je hem aandoet?
A
gele, pauze vlam
B
blauwe vlam
C
ruisende vlam met blauwe kern
D
geen vlam
Slide 8 - Quiz
Propaan (C3H8) is een koolwaterstof-gas wat gebruikt wordt als brandstof. Geef de reactievergelijking van de onvolledige verbranding van propaan, ga ervan uit dat er alleen CO ontstaat. (dus geen CO2 en C)
Slide 9 - Open question
Stoffen:
Zet de woorden en formules op de juiste plek
versterkt broeikas-effect
zure regen
smog
C
CO2
NOx
SO2
Slide 10 - Drag question
Boek blz: 28 - 31
Slide 11 - Slide
Je kunt uitleggen wat reactiesnelheid is, hoe je deze vergelijkt en welke factoren deze snelheid beïnvloeden.
Reactiesnelheid:
Reactietijd:
Verdelingsgraad:
Katalysator:
Concentratie:
De reactiesnelheid is de snelheid waarmee de beginstoffen verdwijnen en de reactieproducten ontstaan.
De reactietijd is hoelang de reactie in totaal duurt.
Hulpstof die de reactie versnelt maar zelf niet wordt gebruikt.
De concentratie geeft aan hoeveel gram er in 1 liter is opgelost. Hoe groter de concentratie hoe meer deeltjes, hoe meer kans op reactie. Dus hoe hoger de concentratie hoe sneller de reactie.
Factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden.
Slide 12 - Slide
Wat kun je zeggen over de reactietijd en reactiesnelheid van de reactie in de afbeelding hiernaast. Je ziet dat een ijzeren paal aan het roesten is.
A
Reactiesnelheid = hoog
Reactietijd = kort
B
Reactiesnelheid = laag
Reactietijd = kort
C
Reactiesnelheid = laag
Reactietijd = lang
D
Reactiesnelheid = hoog
Reactietijd = lang
Slide 13 - Quiz
Bij een experiment wordt waterstofchloride gemaakt. H2 reageert met Cl2 tot HCL, ook wordt er nikkel aan toegevoegd. De reactievergelijking is als volgt:
H2 (g) + Cl2 (g) --> 2 HCl(g)
Is hier een katalysator gebruikt?
A
Ja, waterstof
B
Ja, Nikkel
C
Ja, chloor
D
Nee
Slide 14 - Quiz
Welke afbeelding heeft een grotere verdelingsgraad?
A
B
Slide 15 - Quiz
Laat met een berekening zien wat de molecuulmassa is van 2 CH4 moleculen.
Slide 16 - Open question
Welke factoren spelen er een rol bij de reactiesnelheid? Noem er 6.
Slide 17 - Open question
Leg uit waarom een hogere druk er voor zorgt dat de reactiesnelheid hoger ligt.
Slide 18 - Open question
Laat met een berekening zien wat de molecuulmassa is van 3 SO2 moleculen.
Slide 19 - Open question
massaverhouding
Benzine (C8H18(l)) wordt volledig verbrand.
Je hebt 280 g benzine, hoeveel zuurstof is er nodig?
Maak deze berekeningen in je schrift
Stappenplan
1: Maak de kloppende reactievergelijking
2: Schrijf de molecuulmassa onder de moleculen
3: Maak een verhoudingstabel
4: Voer de berekening uit
5: Trek de conclusie
Slide 20 - Slide
massaverhouding
Pentaan (C5H12) (l) wordt volledig verbrand.
Je hebt 280 g pentaan en 1500 g zuurstof.
Bereken welke stof in overmaat aanwezig is.
Maak deze berekeningen in je schrift
Stappenplan
1: Maak de kloppende reactievergelijking
2: Schrijf de molecuulmassa onder de moleculen
3: Maak een verhoudingstabel
4: Voer de berekening uit
5: Trek de conclusie
Slide 21 - Slide
Bekijk de afbeelding hiernaast:
Bereken hoeveel kg frituurvet nodig is voor het verkrijgen van 50,0 kg biodiesel.
Neem bij je berekening aan dat:
- de gemiddelde massa van een molecuul frituurvet 848 u is.
- de gemiddelde massa van een molecuul biodiesel 284 u is.
Slide 22 - Open question
Natriumbromide kun je maken door natrium met broom te laten reageren. Ivar laat 25 mg natrium reageren met 20 mg broom.
Laat met een berekening zien welke stof er in overmaat is.