This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesdoel:
Deze les.
Mening
Feit
Argumenten.
Standpunten.
Slide 2 - Slide
Feit
Een feit is iets dat echt waar is en bewezen kan worden.
Bijvoorbeeld: "De zon komt elke dag op." en "Appels zijn fruit."
Feiten zijn dingen die we kunnen zien, meten of controleren en ze helpen ons om meer te weten te komen over de wereld.
Slide 3 - Slide
Mening
Een mening is wat iemand denkt of vindt.
Het is geen feit, maar een persoonlijke gedachte of opvatting. Bijvoorbeeld: "Ik vind dat pizza de lekkerste maaltijd is."
Slide 4 - Slide
Feit is dus iets wat echt waar is en bewezen kan worden en een Mening is een persoonlijke gedachte of opvatting.
Slide 5 - Slide
Argumenten
Mensen verschillen met elkaar nogal eens van mening. Je zult het regelmatig oneens zijn met anderen.
Als je een verschil van inzicht hebt, moet je de ander overtuigen van jouw standpunt door gebruik te maken van goede argumenten en een heldere redenering.
Argumenteren doe je mondeling in een discussie of schriftelijk in een betoog.
Slide 6 - Slide
Standpunt en argument
Ik vind dat scholen niet vóór 11 uur 's morgens open mogen gaan. Argument: Het puberbrein is erbij gebaat om later te beginnen.
Een standpunt is dus altijd wát je vindt of doet, terwijl een argument is waaróm je iets vindt of doet.
Slide 7 - Slide
Stelling en standpunt
Stelling: De regering heeft een goed milieubeleid.
Standpunt: Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.
Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.
Argumenten:
Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.
Slide 8 - Slide
Argumentatie-structuur
Soms is het lastig om het standpunt en het argument van elkaar te onderscheiden in een tekst.
_____________________________________
Want en daarom zijn handige hulpmiddelen om het verschil te zien.
Slide 9 - Slide
Soorten argumenten
Objectieve argumenten: gebaseerd op feiten zoals onderzoeksresultaten of uitspraken die te controleren zijn..
Subjectieve argumenten: gebaseerd op geloof, mening, gevoel of vermoedens.
Slide 10 - Slide
1
2
3
4
We hebben al heel lang niet geshopt.
Laten we naar de stad gaan.
Het is onaanvaardbaar dat hij een voldoende krijgt.
Hij heeft plagiaat gepleegd.
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.
Iedereen zou The Hate U Give moeten lezen.
Je ervaart dan de grote rol die racisme nog in de VS heeft.