t.t. spelling 2-06-20

1 / 14
next
Slide 1: Video
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Die terroristen
(gijzelen, t.t.) veel onschuldige mensen.
A
geizelen
B
gijzelen
C
gijselt
D
gijzelden

Slide 2 - Quiz

Die enorme vrachtwagens
(denderen, t.t.) met een grote vaart over de oude brug.
A
denderen
B
dendert
C
denderden
D
gedenderd

Slide 3 - Quiz

De inwoners van de vluchtelingenkampen
(wantrouwen, t.t.) iedereen met een wapen.
A
wantrouwt
B
wantrauwt
C
wantrouwen
D
wantrouwden

Slide 4 - Quiz

De kaars (branden, t.t.)
de hele nacht door.
A
brant
B
branden
C
brandt
D
brand

Slide 5 - Quiz

De printer (stoppen, t.t.)
plotseling met printen
A
stop
B
stopd
C
stoppen
D
stopt

Slide 6 - Quiz

Je (rijden, t.t.)
toch wel voorzichtig, hè?
A
rijdt
B
rijt
C
rijdd
D
rijden

Slide 7 - Quiz

(werken t.t.)
je vader ook 's nachts?
A
werk
B
werkt
C
werkd
D
werkte

Slide 8 - Quiz

(eten t.t.) jij wel eens spaghetti?
A
eet
B
eett
C
eten
D
at

Slide 9 - Quiz

(geloven t.t.)
...jij dat hij nog komt.
A
geloov
B
gelooft
C
geloof
D
geloofde

Slide 10 - Quiz

Jij (blazen t.t.) zo meteen op de trompet
A
blaas
B
blaasd
C
blaazt
D
blaast

Slide 11 - Quiz

Femke (kleden t.t.) zich altijd prachtig
A
kleed
B
kleedt
C
kleet
D
kleedd

Slide 12 - Quiz

De jongens (vissen t.t.) elke week aan het kanaal
A
vissen
B
vist
C
visen
D
visten

Slide 13 - Quiz

Klaar voor vandaag!

Slide 14 - Slide