What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Werkwoordspelling quiz
Tekst
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Tekst
Slide 1 - Slide
persoonsvorm (tegenwoordige tijd & verleden tijd)
Slide 2 - Slide
1. Jan ...... (besteden - Tegenwoordige tijd) te weinig tijd aan zijn huiswerk.
A
besteed
B
besteedt
C
besteedde
D
besteet
Slide 3 - Quiz
2. Jij ...... (worden - tegenwoordige tijd) altijd zo snel kwaad.
A
word
B
wordt
Slide 4 - Quiz
3. (vinden - tegenwoordige tijd) ...... jij dat ik dat niet goed doe?
A
Vindt
B
Vind
Slide 5 - Quiz
4. Het nieuwtje ...... (verspreiden - verleden tijd)
zich snel door de school.
A
verspreid
B
verspreide
C
verspreidde
D
verspreidden
Slide 6 - Quiz
5. Wij ...... (kopen - verleden tijd)
zoveel, omdat hij daar altijd veel van ...... (eten - tegenwoordige tijd)
A
kochten, eet
B
kochten, at
C
kochtten, at
D
kochtten, eet
Slide 7 - Quiz
6. Wij ...... (juichen - verleden tijd)
nadat ons favoriete team had (scoren- voltooid deelwoord)
A
juichte, gescoort
B
Juichten, gescoort
C
Juichte, gescoord
D
Juichten, gescoord
Slide 8 - Quiz
7. De vuurkorf ...... (branden - verleden tijd)
uitstekend.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden
Slide 9 - Quiz
8. Hij ..... (vergroten) zijn voorsprong doordat hij als eerste over de finish ...... (sprinten).
(verleden tijd)
A
vergrote, sprinte
B
vergrote, sprintte
C
vergrootte, sprintte
D
vergrootten, sprinte
Slide 10 - Quiz
9. Wij (fietsen - verleden tijd) naar school, omdat de bus niet (rijden - verleden tijd)
A
fietste, reed
B
fietsde, reed
C
fietsten, reed
D
fietsden, rijdde
Slide 11 - Quiz
10. (Zingen - tegenwoordig deelwoord) ...... in de douche (vergeten - verleden tijd) ...... ze de tijd.
A
zingend, vergeet
B
zingend, vergat
C
zingen, vergat
Slide 12 - Quiz
11. De kinderen ...... (rennen - verleden tijd) door de tuin, ...... (spelen - tegenwoordig deelwoord) met hun nieuwe bal.
A
rende, spelent
B
rennen, spelent
C
rende, spelend
D
renden, spelend
Slide 13 - Quiz
12. Zij heeft de groenten (wokken - voltooid deelwoord) en het vlees (bakken - voltooid deelwoord)
A
gewokt, gebakt
B
gewokd, gebakken
C
gewokt, gebakken
Slide 14 - Quiz
13. Op haar trouwdag zag zij er (stralen - tegenwoordig deelwoord) uit.
A
stralent
B
stralend
Slide 15 - Quiz
14. Als jij achttien ...... (worden - tegenwoordige tijd), (worden - tegenwoordige tijd) ....... jij dan ook lid
A
wordt, wordt
B
wordt, word
C
word, wordt
D
word, word
Slide 16 - Quiz
15. Hij heeft de nieuwe verf om het plafond te ...... (witten - tegenwoordige tijd) al ...... (proberen - voltooid deelwoord) .
A
witten, geprobeerd
B
witte, geprobeert
C
witten, geprobeert
D
witte, geprobeerd
Slide 17 - Quiz
16. Hij (botsen- verleden tijd) tegen het paaltje tijdens het (inparkeren - infinitief).
A
botste, inparkerend
B
botsde, inparkeren
C
botste, inparkeren
D
botsten, inparkeren
Slide 18 - Quiz
17. Hij ...... (braden - tegenwoordige tijd) biefstuk altijd op zijn eigen manier.
A
braad
B
braadt
C
braadde
Slide 19 - Quiz
Engelse werkwoorden
Laat de Engelse
uitgangs-e
staan als je anders uitspraakproblemen krijgt:
saven: ik save – jij savet, ik savede, ik heb gesaved
Engelse werkwoorden die je op zijn Nederlands uitspreekt, krijgen geen dubbele medeklinker:
grillen – grilde – gegrild.
Als werkwoorden op zijn Engels worden uitgesproken, dan houden ze de dubbele medeklinker:
paintballen – paintballde – gepaintballd.
Slide 20 - Slide
18. Mijn vader ...... (deleten - verleden tijd)
het programma.
A
delette
B
deleten
C
delete
D
deletete
Slide 21 - Quiz
19. Hij ...... (showen - tegenwoordige tijd)
graag dat hij heel goed ...... (breakdancen - tegenwoordige tijd)
A
showd, breakdanct
B
showt, breakdanct
C
showt, breakdancet
D
showt, breakdancete
Slide 22 - Quiz
20. Hij ...... (grillen - verleden tijd) de kip
A
grilde
B
grillde
Slide 23 - Quiz
21. Tijdens de vakantie hebben zij (paintballen - voltooid deelwoord)
A
gepaintbald
B
gepaintballd
C
gepaintballt
D
gepaintbalt
Slide 24 - Quiz
22. Tegenwoordig worden er veel series ...... (streamen - voltooid deelwoord)
A
gestreamd
B
gestreamt
Slide 25 - Quiz
23. Halverwege werd nog de snelste tijd ...... (timen - voltooid deelwoord), maar hij ...... (finishen verleden tijd) als laatste.
A
getimed, finishte
B
getimet, finishte
C
getimed, finishde
Slide 26 - Quiz
24. Als hij ...... (chatten - tegenwoordige tijd), komt het nog al eens voor dat er wordt ...... (flirten - voltooid deelwoord)
A
chatte, geflird
B
chat, geflirt
C
chat, gefliret
D
chatte, geflirt
Slide 27 - Quiz
25. Ik (uploaden - verleden tijd) gisteren alle bestanden naar de server.
A
uploadde
B
uploade
C
uploaden
D
uploadden
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
More lessons like this
Werkwoordspelling: voltooid deelwoord en Engelse werkwoorden
September 2021
- Lesson with
35 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
MSS4V1 Werkwoordspelling: volt dw, engelse ww.
April 2023
- Lesson with
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling quiz
November 2024
- Lesson with
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
Werkwoordspelling: voltooid deelwoord en Engelse werkwoorden
November 2021
- Lesson with
35 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling: voltooid deelwoord en Engelse werkwoorden 2F
March 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling: voltooid deelwoord en introductie Engelse werkwoorden
September 2022
- Lesson with
35 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling: voltooid deelwoord en Engelse werkwoorden
March 2022
- Lesson with
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Het voltooid deelwoord en Engelse werkwoorden... di 4 april Quiz en uitleg
February 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1