Aantekeningen Blok 5 4KM

Leerstof examen Nederlands
  • Alle aantekeningen voor je SE en je CE
  • Je hoeft dus geen examenbundel te kopen
  • Ook op het MBO een goed naslagwerk
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Leerstof examen Nederlands
  • Alle aantekeningen voor je SE en je CE
  • Je hoeft dus geen examenbundel te kopen
  • Ook op het MBO een goed naslagwerk

Slide 1 - Slide

Referentieniveau`s
Niveau Onderwijs
1F en 1S             eind primair onderwijs
2F                        eind vmbo en mbo-2 en mbo-3
3F                        eind mbo-4 en havo
4F                        eind vwo

https://www.nederlandsetaaltest.nl/ 

Slide 2 - Slide

Blok 5 Taal 
  • Tijdens je examen mag je een woordenboek gebruiken. 
  • Dit kan gewoon een woordenboek van de Action zijn.
  • Je mag niet in het woordenboek schrijven, dit wordt gecontroleerd.

Slide 3 - Slide

Homoniem, homofoon en synoniem
Homoniemen zijn woorden die meer dan één betekenis hebben. Let op dat je de juiste betekenis in het woordenboek kiest.

voorbeeld

Slide 4 - Slide

Homofonen zijn woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft. Ze betekenen ook iets anders. Let op dat je de goede spelling gebruikt.

voorbeeld

Slide 5 - Slide

Synoniemen zijn woorden die (ongeveer) hetzelfde betekenen. Als je af en toe een synoniem gebruikt, wordt je tekst afwisselender en dus leuker om te lezen.

Slide 6 - Slide

Taalfouten
Tijdens je examens ga je zelf teksten schrijven. Let erop dat je de volgende taalfouten niet maakt.

  • overbodige woorden
  • herhaling
  • dubbele ontkenning
  • verhaspeling
  • verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking


Slide 7 - Slide

 Overbodige woorden
voorbeeld
fout: Ik zal de tekst hardop voorlezen.
goed: Ik zal de tekst voorlezen.
óf: Ik zal de tekst hardop lezen.

Slide 8 - Slide

Herhaling
voorbeeld
fout: De winkel is open, maar er is echter niemand.
goed: De winkel is open, maar er is niemand.
óf: De winkel is open, er is echter niemand.

Slide 9 - Slide

Dubbele ontkenning

fout: Hij maakt nooit geen fouten.
goed: Hij maakt nooit fouten.
óf: Hij maakt geen fouten.

Slide 10 - Slide

Verhaspeling
 je haalt twee woorden of uitdrukkingen door elkaar.

fout: Die schoenen kosten duur.
goed: Die schoenen kosten veel.
óf: Die schoenen zijn duur.

Slide 11 - Slide

Verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking
Sommige woorden lijken veel op elkaar. Je kunt ze gemakkelijk verwarren. Als dat gebeurt, betekent je zin iets heel anders dan je bedoelde.

Toen mijn oma merkte dat ze beroofd werd, begon ze historisch  hysterisch te
gillen.
Het meisje die dat daar loopt, ken ik.
Jij bent veel groter als mij dan ik.
Hun Zij zeggen dat de leraar Nederlands ziek is.
Morgen ga ik met me mijn moeder naar het theater.
Marit heeft geen broers of zussen. Ze is enigst enig kind.

Slide 12 - Slide