2.7 Zinsontleding: Lijdend voorwerp

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.7 
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.7 
1.
Lesopening
2.
Lesdoelen
3.
Mini-check & Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening 
Pak je boek en je schrift van Nederlands en open je boek op blz. 75.


huiswerk:
2.6 opdracht 5

Slide 2 - Slide

2. Lesdoelen 
Aan het eind van deze les:
- weet je met welke vraag je het lijdend voorwerp kan vinden in een zin
- kun je het lijdend voorwerp vinden in een zin

Leergebiedoverstijgende doelen:
Denkvermogen
- Weegt oplossingen tegen elkaar af
- Kiest beargumenteerd een oplossing

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen + mini-check
Verdiept arrangement (8 gemiddeld of hoger): Niemand

Iedereen doet mee met de mini-check. 

Slide 4 - Slide

Een lijdend voorwerp geeft antwoord op de vraag:
A
Wat/Wie + wg + ond?
B
Wat/Wie + pv + ond?

Slide 5 - Quiz

Staat er in een zin altijd een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Deze klas kan het lijdend voorwerp vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 8 - Quiz

Wie maakt wat? 
Had je alle vragen van de mini-check goed? Dan mag je zelfstandig aan het werk. 
Je maakt opdracht 6 t/m 13 op blz. 75 t/m 78


De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

Instructie

Slide 10 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 11 - Slide

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 

Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 12 - Slide

Het lijdend voorwerp
Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 13 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?

Welke opgaven moeten we maken?​

A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 14 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 15 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

De verliefde jongen kocht een roos.

A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 16 - Quiz

5. Begeleid inoefenen
Had je 3 of meer vragen fout in de mini-check? Dan maken we samen opdracht 1 (zie volgende slide voor de opdracht)

De rest gaat zelfstandig aan de slag met opdracht 6 t/m 13 op blz. 75 t/m 78. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

6. Zelfstandig werken 
Je maakt zelfstandig opdracht 6 t/m 13 op blz. 75 t/m 78. 



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je een boek (boekverslag) en ga je in stilte lezen.
timer
1:00

Slide 19 - Slide

Evaluatie
Hoe ging de les? 
Heb je nog ergens vragen over?

Evaluatie leerdoelen: 
- weet je met welke vraag je het lijdend voorwerp kan vinden in een zin?
- kun je het lijdend voorwerp vinden in een zin?



Slide 20 - Slide

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk 
Woensdag 16 november
2.7 opdracht 6 t/m 13.
Toetsen LJ2: 
Geen

Slide 21 - Slide