Lijdend voorwerp (2 kader)

lijdend voorwerp
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
persoonsvorm
onderwerp

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de pv?

Slide 3 - Open question

Wat is de pv in deze zin?
De fiets stond midden op straat geparkeerd.
A
fiets
B
stond
C
straat
D
geparkeerd

Slide 4 - Quiz

De PV is altijd een werkwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 6 - Open question

Wat is het onderwerp in deze zin?
De fiets stond midden op straat geparkeerd.
A
De fiets
B
fiets
C
op straat
D
midden op straat

Slide 7 - Quiz

Nieuw zinsdeel: 
het werkwoordelijk gezegde (WG)
 

Het WG = alle werkwoorden in een zin

Die bloemen hebben een week voor het raam gestaan.
WG = hebben + gestaan

Slide 8 - Slide

LET OP:
De PV is altijd een werkwoord
De PV hoort dus ook bij het gezegde

Dit weekend wil ik mijn verjaardag vieren.
PV = wil
WG = wil vieren

Slide 9 - Slide

Wat is het wg in deze zin?
De fiets stond midden op straat geparkeerd.
A
fiets
B
stond
C
geparkeerd
D
stond geparkeerd

Slide 10 - Quiz

Wat is het wg in deze zin?
Ik moet van mijn moeder mijn kamer gaan opruimen.
A
moet
B
moet opruimen
C
moet gaan
D
moet gaan opruimen

Slide 11 - Quiz

Wat is het wg in deze zin?
Tijdens de vakantie belde de postbode bij de buren aan.

Slide 12 - Open question

Nieuw zinsdeel: 
het lijdend voorwerp (LV)

Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een werkwoordelijk gezegde. 
Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). 


Slide 13 - Slide

Hoe vind je het LV?

Stap 1:   Zoek eerst pv, wg en ow!

 

Slide 14 - Slide

Hoe vind je het LV?

Stap 1:   Zoek eerst pv, wg en ow!
Stap 2: Stel de vraag: Wat/Wie + gez + ow?

 

Slide 15 - Slide

Hoe vind je het LV?

Stap 1:   Zoek eerst pv, wg en ow!
Stap 2: Stel de vraag: Wat/Wie + gez + ow?
Voorbeeld: Esmee won een Olympische medaille. 
Wie/wat won Esmee?

 

Slide 16 - Slide

Hoe vind je het LV?

Stap 1:   Zoek eerst pv, wg en ow!
Stap 2: Stel de vraag: Wat/Wie + gez + ow?
Voorbeeld: Esmee won een Olympische medaille. 
Wie/wat won Esmee?
Stap 3: het antwoord = het LV
een Olympische medaille

 

Slide 17 - Slide

Let op:
  • Er staat niet altijd een lijdend voorwerp in de zin.

Slide 18 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
heeft gehaald

Slide 19 - Quiz

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Bekijk de zin:
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.

Slide 21 - Slide

Zoek het lijdend voorwerp!
Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
rozen
B
zes rozen
C
haar vriend
D
Valentijnsdag

Slide 22 - Quiz

Bekijk de zin
Ik hou van bloemen en planten.

Slide 23 - Slide

zoek het lijdend voorwerp
Ik hou van bloemen en planten.
A
bloemen
B
bloemen en planten
C
van bloemen en planten
D
er is geen lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz

OPDRACHT
Maak de opdrachten op het blad

Slide 25 - Slide

Even herhalen...

Slide 26 - Slide

Wat is het
werkwoordelijk gezegde?
timer
1:00

Slide 27 - Open question

Welke vraag stel je om het LV te vinden?
timer
1:00

Slide 28 - Open question

OPDRACHT

Stap 1: Bedenk een zin met een LV
Stap 2: Schrijf deze zin op
Stap 3: Ruil het blaadje met je buurman
Stap 4: Ontleed de zin (pv, wg, ow, lv)
Stap 5: Controleer samen of het antwoord klopt
timer
1:00

Slide 29 - Slide

OPDRACHT
Opdrachten 1+2 op stencil bespreken
Opdracht 3 maken

Slide 30 - Slide

Even checken...

Slide 31 - Slide

Wat is de PV in de zin:
Heb jij een mobiel voor je verjaardag gekregen?
timer
1:00
A
Heb
B
jij
C
een mobiel
D
heb gekregen

Slide 32 - Quiz

Wat is het WG in de zin:
Wij willen aan mijn moeder mooie bloemen cadeau geven.
timer
1:00
A
Wij
B
willen
C
mooie bloemen cadeau
D
willen geven

Slide 33 - Quiz

Wat is het OW in de zin:
Het eerste elftal had al meerdere wedstrijden verloren.
timer
1:00
A
Het elftal
B
Het eerste elftal
C
meerdere wedstrijden
D
had verloren

Slide 34 - Quiz

Wat is het LV in de zin:
Het eerste elftal had meerdere wedstrijden verloren.
timer
1:00
A
Het eerste elftal
B
wedstrijden
C
meerdere wedstrijden
D
had verloren

Slide 35 - Quiz

Hoe vond je het gaan?
A
ik denk dat ik het helemaal begrijp.
B
ik vond het goed gaan, maar vind het wel moeilijk.
C
ik vind het moeilijk en heb meer oefening nodig
D
ik begrijp er nog niet zo veel van.

Slide 36 - Quiz