Welk cijfer geeft de schildklier aan? En welk cijfer de bijnieren?
A
1 = schildklier
3 = bijnieren
B
3 = schildklier
5 = bijnieren
C
2 = schildklier
4 = bijnieren
D
2 = schildklier
3 = bijnieren
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welk cijfer geeft de schildklier aan? En welk cijfer de bijnieren?
A
1 = schildklier
3 = bijnieren
B
3 = schildklier
5 = bijnieren
C
2 = schildklier
4 = bijnieren
D
2 = schildklier
3 = bijnieren
Slide 1 - Quiz
Wat stelt deze klier voor?
A
Een spijsverteringsklier, want er is geen afvoerbuis
B
Een hormoonklier want er is geen afvoerbuis
C
Een spijsverteringsklier, want er is een afvoerbuis
D
Een hormoonklier want er is een afvoerbuis
Slide 2 - Quiz
Waar in het bloed kunnen hormonen zich bevinden?
A
Alleen in de slagader
B
Alleen in de ader
C
In de slagader en in de ader
D
Niet in de slagader en niet in de ader
Slide 3 - Quiz
Welke hormoonklieren maken een hormoon dat de groei regelt?
A
De hypofyse en de bijnieren
B
De schildklier en de Eilandjes van Langerhans
C
De hypofyse en de schildklier
D
De bijnieren en de Eilandjes van Langerhans
Slide 4 - Quiz
De hypofyse regelt de werking van andere hormoonklieren. Welke hormoonklieren?
A
Schildklier, geslachtsklieren en Eilandjes van Langerhans
B
Schildklier en geslachtsklieren
C
Bijnieren en Eilandjes van Langerhans
D
Schildklier, Eilandjes van Langerhand en bijnieren
Slide 5 - Quiz
Lees onderstaande beweringen: 1. Geslachtshormonen worden in de geslachtsklieren gemaakt 2. Geslachtshormonen kunnen uiterlijk en gedrag beïnvloeden. Welke bewering is juist?
A
Alleen bewering 1
B
Alleen bewering 2
C
Bewering 1 + 2
D
Geen van beide
Slide 6 - Quiz
1. Waar wordt het groeihormoon gemaakt? 2. Wanneer is de concentratie groeihormoon in het bloed hoog?
A
1. hypofyse
2. In de puberteit
B
1. schildklier
2. In de puberteit
C
1. hypofyse
2. In de babytijd
D
1. schildklier
2. In de babytijd
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Welke hormonen worden gemaakt in de Eilandjes van Langerhans?
A
insuline en glucagon
B
glucagon en glycogeen
C
insuline en glycogeen
D
insuline en adrenaline
Slide 9 - Quiz
Wat is de taak van insuline?
A
Zet een teveel aan glucose om in glycogeen
B
Zet een teveel aan glycogeen om in glucose
Slide 10 - Quiz
Je ziet de alvleesklier en de 12-vingerige darm. Kan alvleessap afgevoerd worden via 2? Kan insuline afgevoerd worden via 2?
A
Alleen alvleessap
B
Alleen insuline
C
alvleessap en insuline
D
Geen alvleessap en geen insuline
Slide 11 - Quiz
Een suikerpatiënt spuit teveel insuline in. Wat zijn de gevolgen?
A
Zijn bloedsuikerspiegel wordt te laag
B
Zijn bloedsuikerspiegel wordt te hoog
Slide 12 - Quiz
Een paard schrikt van een geluid en slaat op hol. Welk hormoon wordt snel aangemaakt?
A
insuline
B
glucagon
C
schildklierhormoon
D
adrenaline
Slide 13 - Quiz
Waarin komen de werking van glucagon en adrenaline overeen?
A
Beide hormonen zetten glucose om in glycogeen
B
Beide hormonen worden gemaakt in de alvleesklier
C
Beide hormonen zetten glycogeen om in glucose
D
Beide hormonen worden gemaakt in de bijnieren
Slide 14 - Quiz
De adequate prikkel voor het oog is licht. Voor je oor is dit geluid. Het oog heeft
A
een hoge prikkeldrempel voor licht en een lage prikkeldrempel voor geluid
B
een lage prikkeldrempel voor licht en een hoge prikkeldrempel voor geluid
C
een lage prikkeldrempel voor licht en geluid
D
een hoge prikkeldrempel voor licht en geluid
Slide 15 - Quiz
Als een prikkel enige tijd aanhoudt neem je hem niet meer waar. Hoe heet dit verschijnsel?
A
Motivatie
B
Reflex
C
Gewenning
Slide 16 - Quiz
Welke zintuigen geven meer impulsen af als je een beker afwast in warm water?
A
De warmtezintuigen
B
De tastzintuigen
C
De warmtezintuigen en tastzintuigen
D
De koudezintuigen en tastzintuigen
Slide 17 - Quiz
Lees onderstaande beweringen: 1. Temperatuurzintuigjes bevinden zich alleen in de huid 2. Smaakzintuigjes bevinden zich alleen in de tong
A
Alleen bewering 1 is juist
B
Alleen bewering 2 is juist
C
Bewering 1 en 2 zijn juist
D
Bewering 1 en 2 zijn allebei onjuist
Slide 18 - Quiz
Een boswachter speurt in het bos naar een hert. Door motivatie wordt de prikkeldrempel
A
verhoogd, waardoor je sneller iets waarneemt
B
verhoogd, waardoor je minder snel iets waarneemt
C
verlaagd, waardoor je sneller iets waarneemt
D
verlaagd, waardoor je minder snel iets waarneemt
Slide 19 - Quiz
Toename van het schildklierhormoon in het bloed kan leiden tot