geschiedenis hfst 2 so

geschiedenis hfst 2 so
wat kan je doen voor de toets
samenvatting
begrippen / personen
tijdlijn 
zijn powerpoint
leerdoelen
vragen
lessonup
1 / 31
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 7 min

Items in this lesson

geschiedenis hfst 2 so
wat kan je doen voor de toets
samenvatting
begrippen / personen
tijdlijn 
zijn powerpoint
leerdoelen
vragen
lessonup

Slide 1 - Slide

par 2.1
interbellum: tijd tussen de 1e wereld oorlog en 2e wereld oorlog
vs rijkste land ter wereld en had veel invloed op europa
het kapitalisme bloeide
de lopende band kwam: iedereen had een taak , zo konden auto's bijv sneller worden geproduceerd
gevolg: lonen omhoog  en prijzen omlaag

Slide 2 - Slide

par 2.1
er kwam meer vraag naar nieuwe productie doordat in vs veel huizen stopcontacte hadden
er ontstond een cunsumptiemaatschapij: maatschapij waar veel consumptiegoederen worden gekocht
auto's werden meer gekocht door aanleg wegen, benzinestations etc

Slide 3 - Slide

2.1 beurskrach
mensen hadden veel aandelen, en werden steeds meer waard
op zwarte donderdag 24-10-1929 daalde de aandelenkoers 
gevolg: wereldwijde economische crisis(werkloosheiden etc)
zwarte donderdag was een keerpunt in de geschiedenis
bedrijven en banken gingen failliet
daklozen maakte hoovervilles

Slide 4 - Slide

2.1
hoe kwam dit dan in europa? 
europa handelde veel met vs maar dat lag stil doordat de vs in een economische crisis lag en toen ging het in europa ook langzaam omlaag
2 oorzaken van crisis
  1. beurskrach new york (direct)
  2. overproductie vs (indirect)
land-auto-industrie overschot
mensen kregen rente omdat ze hun krediet niet konden betalen

Slide 5 - Slide

2.1 2 verschillende presidenten
hoover: niet bemoeien met overheid, crisis verloopt vanzelf bij
prosperity is just around the corner 
franklin delano Roosevelt: new deal: overheid moest zich intensief met economie gaan bemoeien: subsidies, openbaar werk, lonen verbeteren

Slide 6 - Slide

2.1 roaring twenties
mensen hadden goed lonen
mee vrije tijd, voor bios etc
nieuwe mode(vooral kort)
illegaal alcohol drinken
filmindustrie bloeit

Slide 7 - Slide

hoe noem je de tijd tussen de wereldoorlogen
A
interbellum
B
economische crisis
C
roerige 20'
D
tijd tussen de wereldoorlogen

Slide 8 - Quiz

1920-1928
1929-1939
1914-1918
1939-1945
roaring twenties
economische wereldcrisis
WO1
WO2

Slide 9 - Drag question

leg uit wat was vs in het interbellum en wat voor veranderingen waren er

Slide 10 - Open question

wat was vs in interbellum
A
dicatuur
B
alleenheerschapij
C
consumptiemaatschappij
D
dienstenmaatschapij

Slide 11 - Quiz

24-10-1929

Slide 12 - Mind map

noem zo veel mogelijk gevolgen van de economische crisis

Slide 13 - Open question

wat zijn de 2 oorzaken van de economische crisis

Slide 14 - Open question

hoe kwam deze crisis in europa terecht
A
door de oorlog
B
door handelscontacten
C
door families
D
door propagenda

Slide 15 - Quiz

president hoover

Slide 16 - Mind map

wat was de new deal van franklin

Slide 17 - Open question

noem minimaal 4 kenmerken van de roaring twenties

Slide 18 - Open question

par 2.2
eerst was italie neutraal in WO1, maar nationalisten wouden graag delen uit het hasburgste rijk. dus eiste mussolini oorlogsdeelname samen met de facisten
knokploegen: veteranen en jongeren
NFP: doel: middelandse zee veroveren, liefde naar leger en geweld, dragen alleen maar zwart

Slide 19 - Slide

2.2
1922 mars op rome: mussolini dreigde met geweld als hij de macht niet kreeg
koning bang voor geweld en gaf toe 
door mussolini werd italie een eenpartijstaat
mussolini had een grote persoonsverheelijking, totalitair, nationalisme, gewelddadig, antidemocaritsch

Slide 20 - Slide

2.2 sovjet unie
veranderingen na de burgeroorlog: 
  • iets meer vrijheid
  • restaurants toegestaan
  • boeren mochten zelf dingen met hun oogst doen
  • er onstond een welvaart(behoefte bevredigen met schaarse middelen)

Slide 21 - Slide

2.2 Stalin
stalin vond dat de industralisatie te sloom ging dus maakte hij het 5 jaren plan, de planeconomie: overheid bepaalt de producite
doel bereiken: sovjet unie snel grote industriële mogenheed met mijnen, spoorlijnenen, fabrieken

Slide 22 - Slide

2.2 boerenopstand
oorzaak: van stalin moesten boeren land inleveren en aansluiten bij de kolchozen. 
gevolg: koelakken en boeren vermoord/gedeporteerd

koelak: rijke, zelfstandige boer

Slide 23 - Slide

  • wat wou de communistische partij



  • religie was slecht volgens hen
  • priesters werden vermoord 
  • via propagenda leek sovjetunie land met gelukkige arbeiders
  • partijleden door geheime dienst gedeporteerd 
  • persoonsverheelijking van stalin
  • stalin zorgde voor het welzijn
  • stalinisme: totalitair communistische dictatuur

Slide 24 - Slide

1.3
Lenin werd stiekem naar rusland gebracht duur de duitser
lenin: radicale socalist: aanhangers bolsjeweiekn, alleenheerschapij, kapitalisme, privebezit middelen afschaffen
eisen lenin: terugtrekken uit oorlog, boeren land beloven, macht aan sovjet

Slide 25 - Slide

1.3
oktoberrevolutie: communisten bezetten belangrijke gebouwen
februarisrevolutie: land in bezit, deomstraties
kgb: maakte rusland eenpartijstaat
bureaucratie groeide: overheid met veel ambtenaren en regels

Slide 26 - Slide

1.3
Rood vs wit
rood communisten
wit aanhangers tsaar
rode wonen
gevolg: sovjet unie werd strak geleid door overheid uit moskou

Slide 27 - Slide

personen
Lenin: radicale socialist, communist, bolsjewiek
president hoover: economische crisis gaat vanzelf voorbij
franklin delano roosevelt: van deomcratische partij tot president gekozen.  overheid moest ingrijpen van hem
Mussolini: antidemocratisch, gewelddadig, extreem nationalisme, totalitair, facist
Stalin: planeconomie, communisme, stalinisme, onderdrukking, persoonsverheelijking

Slide 28 - Slide

moord op nicolaas
vedrag van versailles
sovjet unie
mussolini premier
republiek turkije
black thursday

stalin ledier sovjetunie
1918
1919
1922
1923
1922
1928
1929

Slide 29 - Drag question

ideologien
kapitalisme: concurrentie, economie draait voor winst, lopende band, verbeteringen, meer geld, inkomsten etc.
communisme: radicale socialist, lenin, streeft naar gelijke samenleving.
facisme: antidemocratisch, nationalisme, anticommunsime, gewelddasdig, streeft naar absolute controle



Slide 30 - Slide


A

Slide 31 - Quiz