To be & to have




To be and to have
timer
2:00
1 / 54
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




To be and to have
timer
2:00

Slide 1 - Slide

To be
bevestigend
ontkennend 
vragend 
I am 
I am not
am I?
he/she/it is 
he/she/it is not (isn't)
is he/she/it?
you are
you are not (aren't)
are you?
we are 
we are not (aren't)
are we?
they are
they are not (aren't)
are they?
you are
you are not (aren't)
are you?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

1. Tom (to be) ________ a carpenter

Slide 4 - Open question

My mum and dad _______ (to be) very thoughtful.

Slide 5 - Open question

2. (they/to be)__________ soldiers?

Slide 6 - Open question

3. His shoes (to be)________ new

Slide 7 - Open question

4. (Judy/to be)________ beautiful?

Slide 8 - Open question

5. A BMW (to be)_________ an expensive car

Slide 9 - Open question

Make a sentence with 'are'

Slide 10 - Open question

Make a sentence with 'is'

Slide 11 - Open question

Make a negation (ontkenning) with 'am'

Slide 12 - Open question

Make a question (question) with 'is'

Slide 13 - Open question

To have (hebben)
DUTCH
ENGLISH
Ik heb
Jij hebt
Hij/zij/het heeft
Wij hebben
Jullie hebben
Zij hebben

Slide 14 - Slide

To have (hebben)
DUTCH
ENGLISH
Ik heb
I have
Jij hebt
You have
Hij/zij/het heeft
He/she/it has
Wij hebben
We have
Jullie hebben
You have
Zij hebben
They have

Slide 15 - Slide

Wat betekent het werkwoord 'to have?
A
Zijn
B
Hebben
C
Maken
D
Tillen

Slide 16 - Quiz

_______ you _____ (to have got) a dog?
A
Do you have got
B
Does you have got
C
Have you got
D
Has you got

Slide 17 - Quiz

She ....... (to have got) a pink umbrella.
A
has got
B
have got
C
has
D
have

Slide 18 - Quiz

(She / to have got) many friends?
A
Have she many friends?
B
Has she many friends?
C
Does she have got many friends?
D
Has she got many friends?

Slide 19 - Quiz

She ...... (have got) 2 siblings.

Slide 20 - Open question

+

My mouse / to have got / a long tail / .

Slide 21 - Open question

They .... (have got) a brand new car.

Slide 22 - Open question

?

our cat / to have got / a fluffy paw / ?

Slide 23 - Open question

My dad/ have got/ a big / moustache / .

Slide 24 - Open question

Vertaal de zin: Ik ben blij.
Let op punt en hoofdletter!

Slide 25 - Open question

Vertaal de zin: Hij is blij.
Let op punt en hoofdletter!

Slide 26 - Open question

Vertaal de zin: Wij zijn blij.
Let op punt en hoofdletter!

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

De vertaling van "Wij zijn familie" is:
A
We is family
B
We are family

Slide 31 - Quiz

De vertaling van "Randy is een clown" is:
A
Randy is a clown
B
Randy am a clown

Slide 32 - Quiz

Welk antwoord is FOUT? De vertaling van "You are funny!" is:
A
Je bent grappig!
B
Zij zijn grappig!
C
Jullie zijn grappig!

Slide 33 - Quiz

Vertaal de zin "Zij zijn zangers."
Let op punt en hoofdletter!

Slide 34 - Open question

Doe hetzelfde, maar verkort nu het werkwoord om er meer spreektaal van te maken. Let op HL en P!

Slide 35 - Open question

Verkort "David is not here". Let op hoofdletter en punt.

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Slide

They are wordt verkort tot:
A
They'm
B
They're
C
Theyre
D
They's

Slide 38 - Quiz

Verkort "We are on our way."

Slide 39 - Open question

Vertaal en verkort "Jij bent een gekke jongen." Let op HL en P!

Slide 40 - Open question

Hoe zou je "Peter is not on time" vragend kunnen maken? Let op hoofdletter en vraagteken.

Slide 41 - Open question

Hoe zou je "I am tired of your bullshit." vragend kunnen maken? Let op HL en vraagteken.

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Slide

"Samantha is not serious". Maak vragend:
A
Is not Samantha serious?
B
Is Samantha not serious?

Slide 44 - Quiz

"We are almost there." Maak vragend.

Slide 45 - Open question

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Hoe vertaal je "Ik heb een zus."
A
I hab a sister.
B
I a sister have.
C
I have a sister.

Slide 51 - Quiz

Maar hoe vertaal je dan "Hij heeft een zus." Let op hoofdletter en punt.

Slide 52 - Open question

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Slide