H2 Na Klar Kapitel 3 / Lektion 1: Grammatik A+D

Heute: Monntag 1-2
- Grammatik A + D
- An die Arbeit
1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Heute: Monntag 1-2
- Grammatik A + D
- An die Arbeit

Slide 1 - Slide

Satzanalyse (zinsontleding)

Slide 2 - Slide

Naamvallen > die Kasus oder die Fälle
Naamvallen zijn een belangrijk onderdeel van de Duitse grammatica. 
Er zijn vier naamvallen:

  • Het onderwerp staat in de eerste naamval (Nominativ).
  • Het meewerkend voorwerp staat in de derde naamval (Dativ).
  • Het lijdend voorwerp staat in de vierde naamval (Akkusativ).

  • De tweede naamval geeft een bezit aan (Genitiv). 

Slide 3 - Slide

Ieder zinsdeel staat in een bepaalde naamval. Je kunt de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.

Ontleden door vragen te stellen
  • 1e naamval (onderwerp):
               WIE / WAT + gezegde
    3e naamval (meewerkende voorwerp): 
  •            AAN / VOOR WIE + gezegde + onderwerp
       4e naamval (lijdend voorwerp):
  •             WIE / WAT + gezegde + onderwerp
                  
                  

Slide 4 - Slide

Naamvallen


Stappenplan 
  1. Zoek het gezegde                                                    
  2. Zoek het onderwerp (1e nv.)                                
  3. Zoek het lijdend voorwerp (4e nv.)                    
  4. Zoek het meewerkend voorwerp (3e nv.)       
De man geeft de vrouw een kus. 

Slide 5 - Slide


Het onderwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 6 - Quiz


Het meewerkend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 7 - Quiz


Het lijdend voorwerp staat in de ….
A
eerste naamval.
B
tweede naamval.
C
derde naamval.
D
vierde naamval.

Slide 8 - Quiz

Zinsontleding:
Emma kauft ein Buch
A
Emma is onderwerp
B
Emma is lijdend voorwerp
C
Emma is meewerkend voorwerp
D
Emma is weg

Slide 9 - Quiz

Das Mädchen mag Pommes.
Wat is het onderwerp?
A
Das Mädchen
B
Pommes

Slide 10 - Quiz

Anita spielt gerne mit ihrer Freundin Anja.
Wat is in deze zin "Anita"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ihm"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Mache jetzt:
Kapitel 3 / Lektion: 9 
Wenn fertig: + 10
= Woche Aufgabe

Slide 13 - Slide