Thema 5 - Erfelijkheid en evolutie

Wat is het genotype?
A
de zichtbare eigenschappen van een organisme
B
de erfelijke eigenschappen van een organisme
1 / 29
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat is het genotype?
A
de zichtbare eigenschappen van een organisme
B
de erfelijke eigenschappen van een organisme

Slide 1 - Quiz

Een chromosoom is
A
een erfelijke eigenschap
B
een deel van je genen
C
een lange, dunne draad

Slide 2 - Quiz

DNA is
A
het materiaal waaruit een chromosoom grotendeels bestaat
B
het materiaal waaruit je fenotype grotendeels bestaat

Slide 3 - Quiz

Een mens heeft in elke celkern van een lichaamscel
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 4 - Quiz

Het fenotype komt tot stand door:

Slide 5 - Open question

Vanaf welk moment liggen alle erfelijke eigenschappen van een mens vast?

Slide 6 - Open question

Een geslachtscel bevat
A
48 chromosomen
B
47 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 7 - Quiz

Staan genen altijd aan? Leg je antwoord uit.

Slide 8 - Open question

Wat is een voordeel van geslachtelijke voortplanting?

Slide 9 - Open question

Hebben de geslachtscellen van één man allemaal hetzelfde genotype of is het verschillend?
A
hetzelfde
B
verschillend

Slide 10 - Quiz

Wat is een voordeel van ongeslachtelijke voortplanting?

Slide 11 - Open question

Uit hoeveel eicellen is een twee-eiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 12 - Quiz

Uit hoeveel zaadcellen is een twee-eiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 13 - Quiz

Uit hoeveel eicellen is een eeneiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 14 - Quiz

uit hoeveel zaadcellen is een eeneiige tweeling ontstaan?
A
1
B
2

Slide 15 - Quiz

Wat is een mutatie?

Slide 16 - Open question

Geef zoveel mogelijk voorbeelden van mutagene invloeden

Slide 17 - Open question

Leg uit hoe kanker ontstaat

Slide 18 - Open question

Wat wordt bedoeld met een "uitzaaiing" als we het over kanker hebben?

Slide 19 - Open question

Natuurlijke selectie betekent dat alleen de sterkste organismen overleven en voortplanten.
A
Dat is juist
B
Dat is onjuist

Slide 20 - Quiz

Leg in vier tot vijf zinnen uit hoe nieuwe soorten ontstaan.

Slide 21 - Open question

Fossielen zijn een argument voor de evolutietheorie omdat
A
ze bewijzen dat dinosauriërs hebben geleefd
B
Ze maken aannemelijk dat soorten zijn ontstaan en weer verdwenen
C
er heel veel fossielen worden gevonden
D
Ze aannemelijk make dat soorten zich aan kunnen passen aan hun milieu

Slide 22 - Quiz

Leg uit dat overeenkomst in bouw van bijvoorbeeld armskeletten van zoogdieren een argument zijn voor de evolutietheorie.

Slide 23 - Open question

Het eerste leven is ontstaan
A
in het water
B
op het land

Slide 24 - Quiz

De eerste organismen waren
A
eenvoudig gebouwd
B
ingewikkeld gebouwd
C
zowel eenvoudig als ingewikkeld gebouwd

Slide 25 - Quiz

Wie waren er eerst, de landplanten of de landdieren?
A
landplanten
B
landdieren

Slide 26 - Quiz

Twee soorten hebben meer overeenkomsten als hun gemeenschappelijke voorouder
A
heel lang geleden geleefd heeft
B
niet zo lang geleden geleefd heeft

Slide 27 - Quiz

Geef voorbeelden van producten die gemaakt worden met behulp van biotechnologie

Slide 28 - Open question

Wat wordt er gedaan bij "recombinant-DNA-technieken"?

Slide 29 - Open question