Thema 5 herhaling over Erfelijkheid en evolutie (bs 1 t/m 5)

5: Erfelijkheid en evolutie
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

5: Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Slide

Waar of niet waar?
Het genotype komt tot stand op het moment van bevruchting.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Waar of niet waar?
Gekloonde dieren hebben hetzelfde genotype.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’
Wie heeft/hebben gelijk?
A
Nico
B
Thea
C
Geen van beiden
D
Beiden

Slide 4 - Quiz

Welke van de codes toont een stukje DNA?
A
ABCDBDCA
B
CAEFEAFC
C
GACTATGC
D
TACDDTAC

Slide 5 - Quiz

In welke cellen bevindt zich het gen voor jouw haarkleur?
A
Alleen in de haren
B
Alleen in de lichaamscellen
C
Alleen in de geslachtscellen
D
In de lichaam- en geslachtscellen

Slide 6 - Quiz

Bij een jong kind verandert de haarkleur van blond naar bruin. Wat is er verandert?
A
Het fenotype
B
Het genotype
C
Het fenotype en het genotype

Slide 7 - Quiz

Waar of niet waar?
Een menselijke eicel bevat 23 chromosomen.,
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Op een afgelegen eiland zijn meer unieke soorten dan op een eiland met land in de buurt. Dit komt door...
A
Isolatie
B
Mutatie
C
Natuurlijke selectie

Slide 9 - Quiz

Welk organisme heeft de meeste kans om een fossiel te worden?
A
Een huisjesslak
B
Een naaktslak
C
Een rups

Slide 10 - Quiz

Examenvraag:
Welke organismen zijn het minst verwant?
A
Baleinwalvis - giraffen
B
Zwijnen - baleinwalvissen

Slide 11 - Quiz

Examenvraag:
Welke organismen zijn het meest verwant?
A
Dwergherten - zwijnen
B
Giraffen - dwergherten

Slide 12 - Quiz

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

IJsberen zijn wit.
Is dit Genotype, Fenotype of milieu?
A
Genotype
B
Fenotype
C
Milieu

Slide 14 - Quiz

Genotype, Fenotype of omgeving?
Het allel voor rood haar is een voorbeeld van...
A
Genotype
B
Fenotype
C
Omgeving

Slide 15 - Quiz

Is informatie in het DNA genotype of fenotype?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 16 - Quiz

Je hebt het genotype en het fenotype.
Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke info op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 17 - Quiz

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 18 - Quiz

Je fenotype wordt grotendeels bepaald door je genotype. Wat heeft echter ook invloed op je fenotype
A
Het DNA van je ouders
B
De geslachtschromosomen
C
Je omgeving
D
Je eigen keuzes

Slide 19 - Quiz

Het X-chromosoom en Y-chromosoom zijn
A
Geslachtschromosomen
B
Geslachtscellen

Slide 20 - Quiz

Chromosomen bestaan uit ...
A
Celplasma
B
DNA
C
Codes
D
Cytoplasma

Slide 21 - Quiz

Hoeveel chromosomen of hoeveel paren chromosomen heeft een geslachtscel?
A
46
B
23 paren
C
46 paren
D
23

Slide 22 - Quiz

Dit zijn de chromosomen van een?
A
man
B
vrouw

Slide 23 - Quiz

De grondlegger van de evolutietheorie
A
Lamarck
B
De Vink
C
Darwin
D
Beethoven

Slide 24 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Maagcellen
B
Teelbalcellen
C
Zaadcellen
D
Eierstokcellen

Slide 25 - Quiz

Paarden hebben in alle lichaamscellen 64 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft een paard in een huidcel?
A
16
B
32
C
48
D
64

Slide 26 - Quiz

Evolutietheorie
A
De theorie die uitgaat van dezelfde genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 27 - Quiz

Een chromosoom is
A
een erfelijke eigenschap
B
een deel van je genen
C
een lange, dunne draad

Slide 28 - Quiz


Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?

A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 29 - Quiz

Op welk eiland heeft Darwin de evolutietheorie bedacht?
A
Galapagos eilanden
B
Canarische eilanden
C
Chersonissos
D
Gran canaria

Slide 30 - Quiz

Wat is een argument voor de evolutietheorie?
A
Mensen lijken op apen
B
Fossielen
C
Veel dezelfde vormen in de groei vanaf de bevruchting
D
Meneer Darwin was erbij toen evolutie plaats vond

Slide 31 - Quiz

Organismen van verschillende soorten kunnen veel overeenkomsten vertonen in de samenstelling van stoffen, bijvoorbeeld van DNA. Waarom is deze overeenkomst een argument voor de evolutietheorie?
A
Omdat deze overeenkomst aantoont dat soorten veranderen, doordat mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Omdat hieruit kan worden afgeleid hoe lang geleden de verschillende soorten zijn ontstaan.
C
Omdat deze overeenkomst het aannemelijk maakt dat verschillende soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben.

Slide 32 - Quiz

Wat zijn de drie belangrijke stappen voor de evolutietheorie, volgens Darwin?
A
Natuurlijke selectie
B
Fenotype
C
Variatie in genotype
D
Ontstaan en verdwijnen van soorten

Slide 33 - Quiz

Wat verklaart de evolutietheorie niet?
A
het verdwijnen van soorten
B
het ontstaan van leven
C
het veranderen van soorten
D
het ontstaan van soorten

Slide 34 - Quiz

Hoe noem je het proces dat ervoor zorgt dat organismen van dezelfde soort steeds meer van elkaar gaan verschillen?
A
evolutie
B
evolutietheorie
C
isolatie
D
dat bestaat niet

Slide 35 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden is een allel
A
Alle genetische informatie over de de ogen
B
Één gen over oogkleur
C
Alle genetische informatie over oogkleur
D
Één gen met de informatie voor bruine ogen

Slide 36 - Quiz

Het onderste paar allelen is .....
A
recessief
B
homozygoot
C
dominant
D
heterozygoot

Slide 37 - Quiz

Hoeveel allelen kan je hebben voor 1 gen
A
3
B
4
C
2
D
5

Slide 38 - Quiz

Allelen paren zijn altijd hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 39 - Quiz

Waar komen enkelvoudige allelen voor?
A
In een eicel
B
In een spiercel
C
In een levercel
D
In een zenuwcel

Slide 40 - Quiz

Een allel voor bruin haar hebben is...
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 41 - Quiz

Een allel is een variant van een.......
A
basepaar
B
nucleotide
C
gen
D
chromosoom

Slide 42 - Quiz

Wat is een allel?
A
Een bepaalde variant van een gen
B
Een eigenschap
C
Het uiteinde van een stuk DNA

Slide 43 - Quiz

Een man en een vrouw hebben beide 1 allel voor blond haar en 1 allel voor bruin haar. Ze krijgen samen een kind. Welke allelencombinaties zouden kunnen voorkomen bij dit kind?
A
alleen bruin-bruin
B
alleen blond-blond of bruin-bruin
C
alleen blond-bruin
D
blond-blond, bruin-bruin of blond-bruin

Slide 44 - Quiz

KlAAR!!!

Slide 45 - Slide