Week 5.3 M3

Week 5
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Week 5

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

To do
  • Deeltoets Vocabulary Unit 5 Week 7
  • KLT week 11
  • Repetitie Unit 5&6 Week 13 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Planner
  • In It's learning
  • Plan your work and add some skills 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

BBC One minute News

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Vocabulary U5 SB1
timer
7:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Question Tags (korte vragen)
  1. Staat er een vorm van "to be" in de zin?  Ja, gebruiken!   Nee, Ga naar 2.
  2. Staat er een hulpww in de zin (de eerst van 2 ww)? Ja, gebruiken!!! Nee, Ga naar 3.
  3. Gebruik het hulpww "to do"                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              E.g. 1   He is really old, isn't he?                                               He isn't old, is he?                                               E.g. 2  They can play tennis really well, can't they?       He can't play tennis, can he?                          E.g. 3  You love icecream, don't you?                                   You don't like icecream, do you?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Unit 5 SB 3.1 Who/Which/That
  • Who /That  bij mensen
  • Which/That bij dieren of dingen

  • Staat er een komma voor WHO of WHICH, dan mag je deze niet vervangen door "THAT" 
  • Exercises 24/30

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Work individually
  • KLT in Woots
  • Exercises week 5
  • Finish your planner
  • Make an exam and use your reading/listening skills 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Wat wordt de question tag?
Pete is sick,............?
A
is he
B
isn't he
C
is Pete
D
isn't Pete

Slide 12 - Quiz

Het werkwoord in de zin ( gedeelte voor de komma) staat zonder not. Dan moet dit werkwoord in tag met not.

Pete is een naam en die mag niet in de tag voorkomen. Pete is een he.
Bill, ......... had fallen asleep on the sofa, suddenly roused himself.
A
who
B
who/ that
C
who / that / niets

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Which RELATIVE pronoun fits in this sentence:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that
C
who,
D
which, that

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Question Tags
Welke zin is correct?
A
Tom is very strong, is he?
B
Tom is very strong, isn't he?

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Is this the woman ........ lost her purse?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Selecteer een goede optie...
The woman, who/that/which/- lives next door, is very nice.
A
who
B
that
C
which
D
-

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

I talked to the man ... lives across the street.
A
who
B
which, that
C
who, that
D
who, that, -

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Question tags.
She is 35, .............. ?
A
is she
B
isn't she
C
does she
D
doesn't she

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welke bewering over question tags is juist?
A
Bevestigend wordt ontkennend en andersom
B
Bevestigend en ontkennend blijven hetzelfde
C
Er zijn geen ontkennende zinnen bij question tags
D
Bevestigend en ontkennend heeft hier niks mee te maken

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Question tags
Welke zin is correct?
A
Andrew and Jim aren't happy, are he?
B
Andrew and Jim aren't happy, aren't we?
C
Andrew and Jim aren't happy, are they?
D
Andrew and Jim aren't happy, is he?

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Leesstrategieën
1 Bekijk de tekst (koppen en plaatjes)
2 Wat weet je al over het onderwerp 
3 Lees de vraag
4 Kun je het antwoord voorspellen? (zet je voorspelling op het blad)
5 Lees de antwoorden (MC: 4-2) en voorspel wat goed en fout is (op het blad)
6 Lees het stuk tekst bij de vraag en markeer (werk in de tekst) elimineer
7 Schrijf in de tekst of bij de antwoorden waarom iets goed of fout is

P.s  de tijdsbesparing zit in de controle aan het eind van een examen!

                                                                

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Listening Strategies
1 Bekijk de vraag en probeer een beeld te krijgen waar het over gaat
2 Wat weet je al over het onderwerp 
3 Lees de vraag goed door
4 Kun je het antwoord voorspellen? (zet je voorspelling op het blad)
5 Lees de antwoorden (MC: 4-2 of 3-2) en voorspel wat goed en fout is (op het blad)
6 Bekijk of luister het fragment en geef antwoord op de vraag
7 Schrijf op bij de antwoorden waarom iets goed of fout is

P.s  de tijdsbesparing zit in de controle aan het eind van een examen!

                                                                

Slide 23 - Slide

This item has no instructions