Lastige werkwoordsvormen

Wat gaan we doen?
- Lezen
- Korte herhaling ontleden
- Taalverzorging - lastige werkwoordsvormen
- Samen oefenen
- Afsluiten

Lesdoel: Je kan lastige werkwoorden die beginnen met be-,     
                    ge-, ver-, ont-, her- of over- goed spellen (tt,vt en vd) .


 

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
- Lezen
- Korte herhaling ontleden
- Taalverzorging - lastige werkwoordsvormen
- Samen oefenen
- Afsluiten

Lesdoel: Je kan lastige werkwoorden die beginnen met be-,     
                    ge-, ver-, ont-, her- of over- goed spellen (tt,vt en vd) .


 

Slide 1 - Slide

LEZEN
timer
12:00

Slide 2 - Slide

ONTLEDEN 

Wat doe je eerst?

en daarna???

Slide 3 - Slide

ONTLEDEN - eerst de pv
Mevrouw Hovinga / geeft een boek / aan Jip.




Onderwerp:                          WIE + persoonsvorm
lijdend voorwerp:               WAT geeft mevrouw Hovinga
Meewerkend voorwerp:  AAN WIE geeft mevrouw Hovinga een boek?


ZOEK ALTIJD EERST DE PERSOONSVORM
zinsdelen

Slide 4 - Slide

't ex kofschip

- Waarom gebruikt je dit bij het spellen van een werkwoord?

- Hoe doe je dat dan?

Slide 5 - Slide

Woordsoorten en verwijswoorden
- werkwoord                                                        - die/deze
- lidwoord                                                             - dit/dat
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- voorzetsel

Slide 6 - Slide

Woordsoorten en verwijswoorden
- werkwoord       (doe woord)                       - die/deze
- lidwoord            (de, het, een)                     - dit/dat
- zelfstandig nw.        (mens/ding/dier, kan een lidwoord voor)
- bijvoeglijk naamwoord    (zegt iets over het zelfstandig nw)
- voorzetsel         (in, op, van, bij, naast, tegen, boven, achter...)

Slide 7 - Slide

Samengestelde zinnen
enkelvoudige zin                     => .......................

twee enkelvoudige zinnen  =>  .......................        ..........................

samengestelde zin                 =>  .........................    ............................
voegwoord
signaalwoord

Slide 8 - Slide

Werkwoord vervoegingen
LOPEN                            RADEN

Ik loop                            Ik raad
hij loopt                         hij raadt
wij lopen                       wij raden

Slide 9 - Slide

Werkwoordsvormen - welke zijn er?
(hw)      LOPEN
(tt)         Ik  .............  naar de bakker om een broodje te halen.
(vt)        Hij  .............  naar de bakker om een broodje te halen.
(vd)       Zij is naar de bakker ............... om een broodje te halen.
(od)       Al  ...............  at jij je broodje van de bakker op.

Slide 10 - Slide

Je kunt alleen een werkwoordsvorm op -dt tegenkomen in de tegenwoordige tijd!
A
Waar!
B
Niet waar!

Slide 11 - Quiz

Wat is HOUDT voor werkwoordsvorm?
Hij houdt van snoep.
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Hij heeft dit jaar nog geen les (verzuimen).

Hoe spel je deze werkwoordsvorm?
A
verzuimt
B
verzuimen
C
verzuimd
D
verzuim

Slide 13 - Quiz

Wat is WAS voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 14 - Quiz

Wat is GEGAAN voor werkwoordsvorm?
Zij was naar huis gegaan?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 15 - Quiz

Wat is ZIJN voor werkwoordsvorm?
Wij zijn fluisterend gestart met werk.
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Wat is GESTART voor werkwoordsvorm?
Wij zijn fluisterend gestart met werk.
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

Wat is KWAM voor werkwoordsvorm?
Mijn vader kwam naar mijn wedstrijd kijken.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 18 - Quiz

Wat is KIJKEN voor werkwoordsvorm?
Mijn vader kwam naar mijn wedstrijd kijken.
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
heel werkwoord

Slide 19 - Quiz

Wat is voor LEREN werkwoordsvorm?
Zij moeten voor de toetsweek nog heel veel leren.
A
persoonsvorm
B
heel werkwoord
C
voltooid deelwoord
D
onvoltooid deelwoord

Slide 20 - Quiz

                maken - huiswerk

LASTIGE WERKWOORDSVORMEN  BLZ 110
Opdracht 1 t/m 4

VERVOLG OP BLZ. 160
Opdracht 1 t/m 3




alleen of samen, maar zachtjes.
blz. 110
blz. 160

Slide 21 - Slide

Evaluatie
  • Wat heb je geleerd deze les?
  • Wat ging er goed?
  • Wat kan beter?

Slide 22 - Slide