Aller en de future proche

Ah oui, Paris
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ah oui, Paris

Slide 1 - Slide

Aller en de future proche

Slide 2 - Slide

Welke werkwoorden ken je in het Frans?

Slide 3 - Mind map

Werkwoord aller
We beginnen met het werkwoord aller (= gaan).

Slide 4 - Slide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 7 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 8 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 9 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 10 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
nous ...
A
allons
B
allez
C
vont
D
aller

Slide 11 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Les amis ...
A
va
B
allons
C
vont
D
aller

Slide 12 - Quiz

aller
=
  gaan



Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
allons
vont
vais
allez
vas
va

Slide 13 - Drag question

Vul de goede vorm in van het werkwoord 'aller'. Je ...................

Slide 14 - Open question

Vul de goede vorm in van het werkwoord 'aller'. elle ...................

Slide 15 - Open question

Vul de goede vorm in van het werkwoord 'aller'. vous ...................

Slide 16 - Open question

Vul de goede vorm in van het werkwoord 'aller'. ils ...................

Slide 17 - Open question

Le futur proche
Met het werkwoord aller kun je zinnen in de toekomende tijd (= futur proche) zetten.

Slide 18 - Slide

Wat is de futur proche?
A
Tegenwoordige tijd
B
Nabije toekomst
C
Verleden tijd
D
Voltooid tegenwoordige tijd

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Welke zin staat niet in de futur proche?
A
Tu as mangé une pizza.
B
Tu vas manger une pizza.
C
Vous allez manger une pizza.
D
Nous allons manger une pizza.

Slide 21 - Quiz

Et maintenant à vous!
Sleep de juiste vormen van het werkwoord aller naar de juiste persoon.
Je
Tu
Il/elle/on
ils/elles
Nous
Vous
vais
va
allez
vas
vont
allons

Slide 22 - Drag question

Welke zin is in de futur proche?
A
Je donnerai
B
Je donnerais
C
Je vais donner
D
J’ai donné

Slide 23 - Quiz

vertaal: hij gaat werken (travailler)
A
il va travailler
B
il vas travailler
C
il travaille
D
il vais travailler

Slide 24 - Quiz

Vertaal:
Jij gaat luisteren(écouter)

Slide 25 - Open question

Vertaal:
Jullie gaan kijken(regarder)

Slide 26 - Open question

Zet in de futur proche:
je regarde une série.
A
je vas regarder une série.
B
je vais regarder une série.
C
je vais regarde une série
D
j'aller regarder une série.

Slide 27 - Quiz

Vertaal:
Hij gaat stoppen
A
Elle va arrêter
B
Elles vont arrêter
C
Il va arrêter
D
Ils vont arrêter

Slide 28 - Quiz