Dinsdag 29 november 2022

Dinsdag 29 november 2022
08.30 - 09.30 uur 
Sport

12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur 
Lezen in je leesboek 
12.40 - 13.30 uur 
disk - zelfstandig werken thema Uiterlijk
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 -14.20 uur
disk taak 4
10.30  - 11.20  uur  
Toets woordenschat thema technologie
11.30 - 12.10 uur
Woordenschat thema UIterlijk
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dinsdag 29 november 2022
08.30 - 09.30 uur 
Sport

12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.30 - 10.10 uur 
Lezen in je leesboek 
12.40 - 13.30 uur 
disk - zelfstandig werken thema Uiterlijk
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30 -14.20 uur
disk taak 4
10.30  - 11.20  uur  
Toets woordenschat thema technologie
11.30 - 12.10 uur
Woordenschat thema UIterlijk

Slide 1 - Slide

Sport

We gaan lekker sporten

Slide 2 - Slide

Lezen in je eigen boek

Slide 3 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 4 - Slide

Woordenschat
Vandaag is de toets van woordenschat thema 9 technologie.
Gebruik geen Google Translate en maak de toets alleen.
Als je een antwoord niet weet, schrijf dan een X.
Succes!

Slide 5 - Slide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Uiterlijk.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 6 - Slide

bewerken
  • veranderen zodat iets mooier wordt;
  • veranderen zodat iets anders wordt;
  • Werkwoord: ik bewerk, hij bewerkt, wij bewerken
  • Zin: Ik moet deze foto bewerken. Dan wordt de foto mooier.

Slide 7 - Slide

de cultuur
  • de manier waarop een groep mensen (bijvoorbeeld in een land) leeft;
  • iets wat echt bij dat land of bij die mensen hoort;
  • Zin : Een paar voorbeelden  van de Nederlandse cultuur zijn tulpen, kaas en Sinterklaas.

Slide 8 - Slide

supertof
  • tof = leuk, mooi
  • supertof = heel leuk, heel mooi
  • Zin: Die nieuwe tas is echt supertof! Ik wil die tas ook wel hebben.

Slide 9 - Slide

tegelijkertijd
  • op hetzelfde moment;
  • in dezelfde periode;
  • op dezelfde tijd;
  • Zin: De moeder op de foto doet veel dingen tegelijkertijd.
  • Zin: Vaak kunnen jongens niet twee dingen tegelijkertijd doen.

Slide 10 - Slide

verandering
  • de keer dat iets anders wordt;
  • als het niet zo gaat als de vorige keer;
  • Zin: Er is een verandering in het rooster. Volgende week hebben wij op woensdag sport en niet op dinsdag.

Slide 11 - Slide

Wat vind jij supertof om te doen?

Slide 12 - Open question

Waar wordt het woord
bewerken
goed beschreven?
A
Hij bewerkt de foto en nu is de foto hetzelfde.
B
Hij bewerkt de foto en nu is de foto niet anders geworden.
C
Hij bewerkt de foto en nu is de foto verdwenen.
D
Hij bewerkt de foto en nu is de foto anders geworden.

Slide 13 - Quiz

Waar is het woord
verandering
goed gebruikt?
A
Hij gaat altijd naar de supermarkt op dezelfde dag en dezelfde tijd.
B
Hij gaat elke week op woensdag naar de supermarkt.
C
Hij gaat altijd naar de supermarkt op dezelfde dag. Maar deze week gaat hij op een andere dag.

Slide 14 - Quiz

Maak een zin met het woord:
tegelijkertijd

Slide 15 - Open question

Zoek een foto van iets wat bij jouw cultuur hoort.

Slide 16 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 17 - Slide

Ik vind jouw nieuwe broek echt......

Slide 18 - Open question

Als hij een foto maakt, moet hij deze foto eerst........... Dan wordt de foto beter.

Slide 19 - Open question

Ik ga naar de supermarkt en mijn moeder gaat....... naar een andere winkel. Dan zijn wel op dezelfde tijd klaar.

Slide 20 - Open question

In mijn ............ zijn bloemen erg belangrijk.

Slide 21 - Open question

Ik hou niet van........... Ik vind het fijn als het altijd hetzelfde is.

Slide 22 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

Slide 23 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 24 - Slide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Uiterlijk.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 25 - Slide

disk taak 4
Schrijf op wat je met 10.000 euro zou doen.

Slide 26 - Slide