Les 07 - Redekundig ontleden: persoonsvorm en onderwerp

Persoonsvorm en onderwerp
Redekundig ontleden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Persoonsvorm en onderwerp
Redekundig ontleden

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- wat de kenmerken en de functie van de persoonsvorm zijn; 
- drie manieren om de persoonsvorm uit de zin te halen. 

Slide 2 - Slide

Toets
In de week voor de vakantie krijgen jullie de mogelijkheid om te laten zien wat jullie de afgelopen weken geleerd hebben. De toets staat gepland op dinsdag 21 december.

Slide 3 - Slide

Nakijken huiswerk
We kijken samen naar opdracht 6, 8 en 9 op pagina 33. 

Slide 4 - Slide

Van bedrijvend naar lijdend
- Staat er een lijdend voorwerp in de zin? 

- Lijdend voorwerp wordt onderwerp in de lijdende zin; 
- Onderwerp wordt een bijwoordelijke bepaling met 'door' ervoor;
- We voegen een vorm van 'zijn' of 'worden' toe; 
- Het belangrijkste werkwoord in de zin wordt een voltooid deelwoord. 

Slide 5 - Slide

Van lijdend naar bedrijvend
- Het onderwerp wordt het lijdend voorwerp in de bedrijvend vorm; 
- Als er een bijwoordelijke bepaling met 'door' in de zin staat wordt dit het onderwerp; als dit er niet is, voegen we een onderwerp toe; 
- We kunnen de vorm van 'zijn' of 'worden' weghalen; 
- We kijken of we van het belangrijkste werkwoord de persoonsvorm kunnen maken.

Slide 6 - Slide

Redekundig ontleden
De vorige weken zijn we bezig geweest met taalkundig ontleden. Hierbij hebben we elk woord van de zin van een label voorzien. 

We gaan nu verder met redekundig ontleden; hierbij verdelen we de zin in zinsdelen die alle een bepaalde functie in de zin hebben. 

We kijken dus niet meer naar lidwoord, zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 7 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat hoort bij het onderwerp. Daarom past het zich altijd aan aan het onderwerp. 

ik loop
jij loopt
wij lopen

Slide 8 - Slide

Tegenwoordige of verleden tijd
Als een handeling op dit moment bezig is of in de toekomst moet gebeuren, staat de persoonsvorm in de tegenwoordig  tijd. 

Is de handeling al afgerond, dan staat de persoonsvorm in de verleden tijd. 

Ik loop      Ik liep

Slide 9 - Slide

Enkelvoud of meervoud
We hebben gezien dat de persoonsvorm zich aanpast aan het onderwerp. Dat betekent dat als het onderwerp in het meervoud staat, dit voor de persoonsvorm ook geldt. Dit noemen we congruentie. 

Slide 10 - Slide

Het ontleden van zinnen
De persoonsvorm kan je goed helpen bij het bepalen wat de zinsdelen zijn. 

Elke zo groot mogelijke groep woorden die je vóór de persoonsvorm zou kunnen plaatsen, is een zinsdeel. 

Slide 11 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden. 
- Verander de zin van tijd; het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm;
- Verander het onderwerp van getal; het werkwoord dat 'mee verandert' is de persoonsvorm; 
- Maak van de woorden in de zin een vraag die met 'ja' of 'nee' te beantwoorden valt. De persoonsvorm komt vooraan te staan. 

Slide 12 - Slide

Het onderwerp
Naast een persoonsvorm heeft een goede zin ook altijd een onderwerp nodig. Het onderwerp is degene die of datgene dat iets 'doet' in de zin. In sommige zinnen (gebiedende wijs/reclame) ontbreekt het onderwerp.

De persoonsvorm past zich altijd aan aan het onderwerp van de zin. 

Het onderwerp kan één woord, maar ook een woordgroep staan. 

Slide 13 - Slide

Hoe vind je het onderwerp?
Er zijn twee manieren om achter het onderwerp van de zin te komen: 

 - Stel de vraag: Wie of wat + persoonsvorm? 
Het antwoord is het onderwerp van de zin. 
- Zet de persoonsvorm in een ander getal; 
Het zinsdeel dat met de persoonsvorm mee verandert, is het onderwerp

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Ga nu aan het werk met opdracht 1 tot en met 3 op pagina 83 en 6 tot en met 8 op pagina 85. 

Slide 15 - Slide