Oefenen grammatica blok 3

Grammatica blok 3 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica blok 3 

Slide 1 - Slide

Planning
  1. Leerdoelen bespreken - 5 min 
  2. Bouwplannen - 10 min 
  3. oefenopdrachten - 30 min 
  4. Evaluatie en afsluiting - 5 min  

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les...
  • Heb je de zinsdelen pv, wwg, ond en lijdend voorwerp herhaald; 
  • Heb je de woordsoorten werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord en bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel herhaald.  

Slide 3 - Slide

Let op! 
  • Als je geen antwoord kunt geven op de vraag: wie of wat + gezegde + ond? Er is dan geen lv

  • Zinsdelen die hoeveelheden aangeven (maten, gewichten, afstanden) zijn nooit lv!
De pasgeboren baby weegt 3 kilo.
De iPhone kost 2500 euro 



Slide 4 - Slide

Bouwplannen 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Welke volgorde hebben de stappen van ontleden?
A
ond - pv - zinsdelen - lv
B
pv - wwg - zinsdelen - ond
C
mw - ond - lv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ond - lv

Slide 7 - Quiz

Met welke proeven kun je de persoonsvorm van een zin vinden?

Slide 8 - Open question

Zoek de pv:

Waarom heb jij gisteren gelogen?
A
pv = waarom
B
pv = gelogen
C
pv = jij
D
pv = heb

Slide 9 - Quiz

Ik ging te laat slapen.
A
ging = pv
B
ik ging = pv
C
slapen = pv

Slide 10 - Quiz

Zoek de pv:
Nederland is een heerlijk land om in te wonen.
A
pv= wonen
B
pv= is
C
pv=land
D
pv = te

Slide 11 - Quiz

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv =
wwg =
A
pv: kunnen wwg: leven
B
pv: kunnen wwg: kunnen leven
C
pv: leven wwg: kunnen leven
D
pv: slakken wwg: slakken leven

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De leerling leert het onderwerp vinden.
A
de leerling
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw van Rijen legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw van Rijen
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 14 - Quiz

Heeft elke zin een lijdend voorwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Ik rijd vijftig kilometer.

In deze zin staat .....
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 16 - Quiz

Ze gaat naar de bioscoop met haar vriendin.
A
wel een lijdend voorwerp
B
geen lijdend voorwerp

Slide 17 - Quiz

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen

Slide 18 - Quiz

In de zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 19 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Sophie doet jou de groeten.
A
Geen lijdend voorwerp
B
jou
C
Sophie
D
de groeten

Slide 20 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'Jan'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 21 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 22 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp

Slide 23 - Quiz

Vanavond gaan wij feesten!

persoonsvorm =

Slide 24 - Open question

De hond is allergisch voor schapen.
onderwerp =

Slide 25 - Open question

Zij heeft dat al gedaan.

lijdend voorwerp =

Slide 26 - Open question

De laagstaande zon verblindde de automobilisten.

lijdend voorwerp =

Slide 27 - Open question

Marciano zit een pizza (in de keuken) te eten.

Op welke vraag geeft het deel tussen haakjes antwoord?

Slide 28 - Open question

Welke woordsoorten?
1)...
2)...

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide