1hv - Les 5 P4 - der- groep en ein-groep herhaling

1hv - Les 5 P4
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

1hv - Les 5 P4

Slide 1 - Slide

Planung


Woche 23: Wiederholung
Woche 24: Prüfung
Woche 25: lesen üben
Woche 26: Leseprüfung

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
 
                                         je begrijpt dat de functie van een zinsdeel de naamval bepaalt;
                                   je begrijpt dat de verbuiging van woorden afhangt van naamval en der-groep/ein-groep;
                                     je weet welke woorden bij de der-groep horen en welke woorden bij de ein-groep horen;
                                       

Slide 3 - Slide

Prüfung
leerdoelen:
1) woordenschat bij thema eten & drinken
2) wanneer zeg je Sie / du?
3) naamvallen en de der-groep / ein-groep

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

die Gurke
A
de augurk
B
de peer
C
de vork
D
de komkommer

Slide 7 - Quiz

durchschnittlich
A
gemiddeld
B
vreemd
C
ongeveer
D
meteen

Slide 8 - Quiz

der Grund
A
het dagelijks leven
B
de grond
C
de reden
D
de smaak

Slide 9 - Quiz

de lepel
A
der Löppel
B
der Löffel
C
die Löppel
D
die Löffel

Slide 10 - Quiz

het broodje
let op: op de toets krijg je ook een onderdeel:
lidwoord invullen

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Je gaat tanken in Duitsland, wat zeg je tegen de pombediende?
A
du
B
Sie

Slide 13 - Quiz

Naamvallen
Der Mann geht nach Hause.

Ich gebe dem Mann mein Geld.

Ich sehe den Mann.

Slide 14 - Slide

Wij gebruiken bij Duits een schema!

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Der Lehrer sagt dem Kind die Wahrheit.
A
Der Lehrer
B
sagt
C
dem Kind
D
die Wahrheit

Slide 17 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp ?
Der Lehrer sagt dem Kind die Wahrheit.
A
Der Lehrer
B
sagt
C
dem Kind
D
die Wahrheit

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Der Lehrer sagt dem Kind die Wahrheit.
A
Der Lehrer
B
sagt
C
dem Kind
D
die Wahrheit

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wij gebruiken bij Duits een schema!

Slide 21 - Slide

Ich gebe .................. Mann mein Geld.
A
der
B
die
C
den
D
dem

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Solch- (zulk) - solcher - solche  - solches - solche

Slide 24 - Slide

Deze man draagt een bril.
... Mann trägt eine Brille.

A
Dies
B
Diese
C
Dieser
D
Dieses

Slide 25 - Quiz

Deze broek is blauw.
... Hose (v) ist blau.
A
Dies
B
Diese
C
Dieser
D
Dieses

Slide 26 - Quiz

Dat dier is wild.
.... Tier (o) ist wild.
A
Dies
B
Diese
C
Dieser
D
Dieses

Slide 27 - Quiz

+ haar
k

Slide 28 - Slide

Ik heb geen zin!
Ich habe ... Bock (m)!
A
kein
B
keine
C
keiner
D
keinen

Slide 29 - Quiz

Heb jij mijn sleutel gezien?
Hast du meinen Schlüssel(m) gesehen?
A
mein
B
meine
C
meinen
D
meiner

Slide 30 - Quiz

Mijn vader heet Albert.
... Vater heißt Albert.
A
Mein
B
Meine
C
Meinen
D
Meinem

Slide 31 - Quiz

.... Kind (o) hat eine liebe Katze.
A
Das
B
Die
C
Dem
D
Den

Slide 32 - Quiz

Ik heb die man niet gezien.
Ich habe ... Mann nicht gesehen.
A
dies
B
diese
C
dieser
D
diesen

Slide 33 - Quiz

Ich sehe .... Hund (m) nicht mehr.
A
Der
B
Die
C
Den
D
Dem

Slide 34 - Quiz