De opbouw van een tekst

De opbouw van een tekst
Theorie Lezen Blok 2
  • oriënterend lezen
  • titel
  • tussenkopjes
  • bronvermelding
  • onderwerp
  • deelonderwerp
  • alinea
  • samenvatten
  • informerende teksten
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De opbouw van een tekst
Theorie Lezen Blok 2
  • oriënterend lezen
  • titel
  • tussenkopjes
  • bronvermelding
  • onderwerp
  • deelonderwerp
  • alinea
  • samenvatten
  • informerende teksten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Hoe heet nr 1?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Hoe heet nr 2?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Hoe heet nr.3?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Hoe heet nr.4?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Hoe heet het aangewezen deel NIET?
A
afbeelding
B
illustratie
C
plaatje
D
alinea

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Hoe heet nr.8?

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Hoe heet nr.9?

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Slide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
6
B
7
C
8
D
9

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Voor welk publiek kan geschreven worden?

Slide 19 - Mind map

Dit moet je goed weten:
  1. Het onderwerp van een tekst bestaat uit één of enkele woorden (GEEN hele zin!!!)
  2. De hoofdgedachte van een tekst is de samenvatting van de tekst in één zin.

Slide 20 - Slide

Goed leren: 
Het verschil tussen:
  • tekstdoel (werkwoord!)
  • tekstsoort (...... tekst)
  • tekstvorm (voorbeelden daarvan)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Laatste tips
1. Zorg dat je weet voor welk publiek er geschreven kan worden.
2. Weet wat  deelonderwerpen zijn (het onderwerp van een alinea; soms is dat het tussenkopje!).
3. De kernzin is de belangrijkste zin van een alinea (meestal de eerste, soms de laatste en heel soms staat de kernzin midden in de alinea.) 
4. Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar een eerder (of soms later) genoemd woord, woordgroepje of hele zin. 

Slide 23 - Slide

Allerlaatste tips voor de toets
1. Herhaal in je antwoord altijd een deel van de vraag(tenzij anders staat aangegeven). Als je dit overal goed doet, krijg je 0,2 punt bij je cijfer op.
VB: Vraag: Wat is het tekstdoel van deze tekst? Antwoord: Het tekstdoel van deze tekst is informeren.
VB: Vraag: Waarnaar verwijst het woordje die in de volgende zin ..... Antwoord: Het woordje die verwijst naar ..........

2.Lees de tekst altijd in z'n geheel een keer goed door, voordat je aan de vragen begint.

3.Lees goed de vraag door. Liefst 2x. Je hebt tijd genoeg. Je krijgt GEEN punten voor snelheid. Schrijf netjes, zodat de docent het kan lezen. Wil je een woord vervangen door een ander woord, streep het dan 1x door.


Slide 24 - Slide