Leerdoelen 7.3

Leerdoelen 7.3 Eten
Beantwoordt de vragen eerst voor jezelf zonder dat je naar de multiple choice antwoorden hebt gekeken. 
1 / 52
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen 7.3 Eten
Beantwoordt de vragen eerst voor jezelf zonder dat je naar de multiple choice antwoorden hebt gekeken. 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 7.3
  • Je kunt voedingsstoffen en hun functies noemen.
  • Je kunt uitleggen wat gezond eten is en met de schijf van vijf of een voedingsmiddelentabel bepalen of een maaltijd gezond is.
  • Je kunt beschrijven hoe tandbederf ontstaat.
  • Je kunt beschrijven waardoor verstopte bloedvaten kunnen ontstaan.
  • Je kunt uitleggen wat er kan gebeuren bij ondervoeding en bij overmatige voeding.

Slide 2 - Slide

Wat zijn een voedingsstoffen?

Slide 3 - Open question

Wat is het verschil tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen?

Slide 4 - Open question

Welke 6 voedingsstoffen zijn er?

Slide 5 - Open question

Welke voedingsstoffen hebben de functie brandstof en worden ook wel energierijke stoffen genoemd?

Slide 6 - Open question

Zes groepen voedingsstoffen zijn: eiwitten, koolhydraten, vetten, water, mineralen en vitaminen.
In spinazie zit ijzer. IJzer is een mineraal dat in het lichaam als bouwstof wordt gebruikt. Welke drie andere bouwstoffen levert spinazie volgens de gegevens in de tabel?

Slide 7 - Open question

In de tabel ontbreken de gegevens van een groep voedingsstoffen die als brandstof kunnen dienen. Welke groep ontbreekt?

Slide 8 - Open question

Welke voedingsstoffen zijn beschermende stoffen?

Slide 9 - Open question

Wat zijn geen voedingsstoffen?
A
Koolhydraten
B
Water
C
Mineralen
D
Vezels

Slide 10 - Quiz

Welke voedingsstof
is een bouwstof?
A
mineralen
B
vitaminen
C
koolhydraten
D
vezels

Slide 11 - Quiz

Wat doet een bouwstof?
A
Energie leveren
B
Ze worden opgeslagen in lichaam omdat je ze niet direct nodig hebt
C
Ze zijn nodig voor nieuwe cellen, voor groei, herstel en ontwikkeling
D
Ze zorgen dat je gezond blijft

Slide 12 - Quiz

Voedingsvezels



- Geen voedingsstof

- Stimuleert de darmen

- Voorkomt obstipatie (verstopping)

- Zorgen voor een verzadigd gevoel

- In plantaardige voedingsmiddelen

- Voedingsvezels worden zelf niet verteerd

Slide 13 - Slide

Voedingsvezels zijn voedingsstoffen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat doen voedingsvezels?
A
Zorgen ervoor dat je energie hebt
B
Zorgen ervoor dat je niet ziek wordt
C
Zorgen ervoor dat je darmen goed werken
D
Zorgen ervoor dat je cellen kunt maken

Slide 15 - Quiz

In welke voedingsmiddelen zitten voedingsvezels?
A
In dierlijke voedsel
B
In plantaardig voedsel
C
In beide
D
In geen van beide

Slide 16 - Quiz

Wat zijn voedingsvezels?
A
Stoffen uit planten die je lichaam niet kan verteren
B
Stoffen die nodig zijn voor groei, ontwikkeling en herstel
C
Dit zijn de koolhydraten
D
Stoffen die energie leveren

Slide 17 - Quiz

Wat is de rol van voedingsvezels bij de vertering?
A
zorgen voor oppervlakte vergroting
B
zorgen voor een goede darmperistaltiek
C
helpen bij vertering van vet
D
helpen bij vertering van koolhydraten

Slide 18 - Quiz

Wat is de indicator voor zetmeel waarmee je zetmeel kan aantonen in een voedingsmiddel?

Slide 19 - Open question

(1) Joodoplossing is een indicator voor zetmeel.
(2) Joodoplossing en zetmeel kleuren samen rood
A
(1) Juist. (2) Juist
B
(1) Onjuist. (2) Juist
C
(1) Onjuist. (2) Onjuist
D
(1) Juist. (2) Onjuist

Slide 20 - Quiz

Wat is de kleur van de joodoplossing als het in contact komt met zetmeel?
A
blauw
B
blauw/zwart
C
rood
D
bruin

Slide 21 - Quiz

Welke kleur wordt een buisje met alleen joodoplossing?
A
Bruin
B
Wit
C
Groen
D
Blauwzwart

Slide 22 - Quiz

Wat zijn voedingsmiddelen?
A
Gezond eten
B
Middelen om voeding te maken
C
Alles wat we eten
D
Alles wat we eten en drinken

Slide 23 - Quiz

Wat is de basis van een gezonde voeding ?
A
Veel koolhydraten
B
Variatie
C
Geen vlees eten
D
Veel groente eten

Slide 24 - Quiz

Waarom is de schijf van 5 belangrijk?
A
om gezond en gevarieerd te eten
B
om uit te zoeken wat je wel lekker vindt
C
om gezond en ongezond te eten
D
om ongezond te eten

Slide 25 - Quiz

Waarom bevat de schijf van 5 geen sauzen, snoep of chips?
A
omdat het ongezond is
B
omdat het gezond is
C
omdat het niet lekker is
D
omdat er veel vezels en vitamines inzitten

Slide 26 - Quiz

Welk deel van de schijf van 5 bevat vooral voedingsmiddelen die veel zetmeel bevatten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quiz

Welk nummer van de schijf van 5 bevat veel vitaminen?
A
3
B
1
C
4
D
5

Slide 28 - Quiz

Uit welk vak van de schijf van 5
mag je het meeste eten?
A
Gele vak
B
Paarse vak
C
Groene vak
D
Blauwe vak

Slide 29 - Quiz

In welk vak van de schijf
van 5 horen eieren?
A
Groente en fruit
B
Dranken
C
Brood en graan
D
Zuivel

Slide 30 - Quiz

Uit welk vak van de Schijf van 5
heb je het minste nodig?
A
Drinken
B
Boter en olie
C
Zuivel, noten en vis
D
Brood, aardappelen en graanproducten

Slide 31 - Quiz

Hoe ontstaat tandbederf?

Slide 32 - Open question

Noem een stof uit tandpasta die tandbederf tegen kan gaan:

Slide 33 - Open question

Wat is tandplak?
A
Een laag bacteriën
B
Etensrestjes
C
Een verkleurde tand
D
Tandsteen

Slide 34 - Quiz

Een dikke laag bacteriën op het gebit wordt ook wel ......... genoemd, wanneer de bacteriën melkzuur maken is de kans op .......... (=gaatjes) groot. dit kan voorkomen worden door ......... in tandpasta.
A
fluor, tandplak, cariës
B
tandplak, cariës, fluor
C
cariës, fluor, tandplak

Slide 35 - Quiz

Hoe noem je onderdeel 7?
A
Tandbeen
B
Wortel
C
Glazuur
D
Kroon

Slide 36 - Quiz

Cariës is....
A
een gaatje in het tandglazuur
B
het ontbreken van verstandskiezen
C
een scheefstaand gebit
D
tandsteen

Slide 37 - Quiz

Wat is de harde beschermlaag van je tanden
A
Het cement
B
Het glazuur
C
Het tandvlies
D
De zenuw

Slide 38 - Quiz

Wat is de functie van tandglazuur?
A
Het afbijten van voedsel
B
Het vastzetten van de tand in de kaak
C
Het tandbeen beschermen tegen zuren
D
het aantonen van tandplak

Slide 39 - Quiz

Je ziet hiernaast een kies met gaatje. In welke laag of lagen zit het gaatje?
A
Alleen in het glazuur
B
Alleen in het tandbeen
C
In het glazuur en het tandbeen
D
In het glazuur, het tandbeen en tandholte

Slide 40 - Quiz

Wat is onderdeel 4?
A
Tandholte
B
Glazuur
C
Tandbeen
D
Kaakbaan

Slide 41 - Quiz

Tandholte
Zenuw
Kaakbeen
Tandvlees
Cement
Bloedvat
Tandbeen
Glazuur
Wortelvlies

Slide 42 - Drag question

Te veel vet
  • Als je jarenlang veel vette producten eet, neemt het cholesterolgehalte in het bloed toe. 
  • Cholesterol is een vetachtige stof.

  • Wanneer je veel vet binnen krijgt, hoopt cholesterol zich op in de bloedvaten:  ze worden nauwer en je bloed stroomt minder goed. 

Slide 43 - Slide

Wat is cholesterol?
A
Cholesterol is een eiwit.
B
Cholesterol is een koolhydraat.
C
Cholesterol is een mineraal.
D
Cholesterol is een vetachtige stof.

Slide 44 - Quiz

Wat gebeurt er met het cholesterolgehalte in het bloed als je veel vette producten eet?
A
Het cholesterolgehalte neemt toe.
B
Het cholesterolgehalte verandert niet.
C
Het cholesterolgehalte blijft hetzelfde.
D
Het cholesterolgehalte neemt af.

Slide 45 - Quiz

Wat gebeurt er met de bloedvaten wanneer cholesterol zich ophoopt?
A
De bloedvaten worden wijder en het bloed stroomt beter.
B
De bloedvaten worden nauwer en het bloed stroomt minder goed.
C
De bloedvaten blijven hetzelfde.
D
De bloedvaten verdwijnen.

Slide 46 - Quiz

Wat zijn mogelijke gevolgen van ondervoeding?
A
Verhoogde bloeddruk en verbeterde weerstand
B
Verminderde spiermassa en vertraagde wondgenezing
C
Verhoogde spiermassa en snelle wondgenezing
D
Verhoogde energielevels en betere spijsvertering

Slide 47 - Quiz

Wat kan er gebeuren bij overmatige voeding?
A
Gewichtstoename en verhoogd risico op chronische ziekten
B
Gewichtsverlies en verhoogde stofwisseling
C
Spieropbouw en betere weerstand
D
Verhoogde energielevels en verbeterde concentratie

Slide 48 - Quiz

Wat kan er gebeuren bij ondervoeding?
A
Gewichtstoename en verhoogde energielevels
B
Verhoogde bloeddruk en betere spijsvertering
C
Gewichtsverlies en verzwakking van het immuunsysteem
D
Spieropbouw en verbeterde concentratie

Slide 49 - Quiz

Bekijk de BMI-meter.
Wie kan ondervoed zijn?
- Een 15 jarige van 1.78 m en 68 kg
- Een 50 jarige van 1.78 en 68 kg
A
Beide
B
Beide niet
C
De 15 jarige
D
De 50 jarige

Slide 50 - Quiz

Hieronder staan drie uitspraken over ondervoeding. Welke uitspraak is NIET juist?
A
Anorexia is een vorm van ondervoeding
B
Ondervoeding kan ontstaan als je elke dag junkfood eet
C
Ondervoeding komt alleen in ontwikkelingslanden voor

Slide 51 - Quiz

Heb je de leerdoelen behaald?
Heb je veel vragen fout? Dan maak je de opdrachten die bij de leerdoelenkaart zit. 

Slide 52 - Slide