Koppelwerkwoorden LB 2.12 naamwoordelijk gezegde en vzvw

Goedemorgen!
Laat je laptop in je tas.
Pak je schrift en een pen. 

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Goedemorgen!
Laat je laptop in je tas.
Pak je schrift en een pen. 

Slide 1 - Slide

Koppelwerkwoorden LB 2.10 deel 2
1. Naamwoordelijk gezegde
2. voorzetsel voorwerp
3. Huiswerk afmaken/ boekopdracht

Slide 2 - Slide

Doel
Aan het eind van deze les weet je hoe een naamwoordelijk gezegde is opgebouwd. (lb 2.12a)
Je kunt ook het voorzetselvoorwerp in een zin met een naamwoordelijk gezegde benoemen. (lb 2.12a)

Slide 3 - Slide

Onderwerp + actie
Onderwerp + eigenschap
WWG
NWG
alle werkwoorden
alle werkwoorden + eigenschap
1 werkwoord = zww

1 werkwoord = kww

Slide 4 - Slide

Onderwerp + eigenschap
NWG
alle werkwoorden =
het werkwoordelijk deel

eigenschap =
het naamwoordelijk deel

+
De nieuwe leerling blijkt heel getalenteerd te zijn. 

Slide 5 - Slide

Maak nu LB 2.12 A t/m opdracht 5
- Zet de theorie open. De antwoorden t/m opdracht 3 kun je daar letterlijk terugvinden.
- Opdracht 4 en 5 gaan over de theorie die ik net heb uitgelegd. Gebruik je aantekeningen. Actie of eigenschap? dus wwg of nwg?
- Tot en met opdracht 5 gemaakt? Ga dan verder met huiswerkopdrachten die nog niet af zijn:
LB 2.10A, 3.10A. 
Deze opdrachten af? Dan kun je werken aan de boekopdracht. 


timer
2:00

Slide 6 - Slide

Naamwoordelijk gezegde en voorzetselvoorwerp
De korfballer is de beste van Nederland. 

                                                           
                                                  voorzetselvoorwerp

Slide 7 - Slide

Goedemiddag
Laat je laptop in je tas. 
Pak je schrift en een pen.

Slide 8 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat altijd met een vast voorzetsel begint. Het komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel en het verbindt wat achter het voorzetsel staat met het gezegde. 

Slide 9 - Slide

voorzetselvoorwerpen
Een aantal voorbeelden:
wachten op
trouwen met
twijfelen aan
verantwoordelijk voor
toekomen aan


Slide 10 - Slide

Schrijf op: Welke voorzetselvoorwerpen staan in deze zinnen?
1. Hij is verantwoordelijk voor het schoonmaken.
2. De regering wil bezuinigen op kunst en cultuur.
3. Ik wacht al uren op de bus.
4. Hij is getrouwd met zijn grote liefde. 
5. De buren hebben kritiek op onze nieuwe uitbouw.
6. Hij is slecht in opruimen.

Slide 11 - Slide

In welke zinnen staat een naamwoordelijk gezegde én een voorzetselvoorwerp?
1. Hij is verantwoordelijk voor zijn fiets.
2. De regering wil bezuinigen op kunst en cultuur.
3. Ik wacht al uren op de bus.
4. Hij is getrouwd met zijn grote liefde.
5. De buren hebben kritiek op onze nieuwe uitbouw.
6. Hij is slecht in opruimen. 

Slide 12 - Slide

LB 2.12 A opdracht 5
Ga naar de opdracht. We maken dit eerst een stukje samen. 


Slide 13 - Slide

LB 2.12 A opdracht 5 en 6
Klaar?
Check of je 2.10A af hebt.
Daarna boekopdracht. 

Slide 14 - Slide