Dinsdag 18 mei: Komma gebruik

Doel van de les:

KOMMA


Je leert de komma goed te gebruiken

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Doel van de les:

KOMMA


Je leert de komma goed te gebruiken

Slide 1 - Slide

Komma
Voor 'en' en 'of' zet je meestal geen komma.

Ik hou van pasta, rijst en aardappelen.
Wil je thee of koffie?



Slide 2 - Slide

Komma's

  • gebruik een komma na een aanspreking
  • gebruik een komma bij een bijstelling
  • gebruik een komma bij voegwoorden

Slide 3 - Slide

Komma

Voor een tussenwerpsel ( een woord of zinsdeel dat geen echte

betekenis heeft) zet je een komma


Oeps, ik laat mijn patat vallen


Bah, weer bloemkool

Slide 4 - Slide

Komma's!
Plaats een komma:
voor een voegwoord
tussen 2 pv's
Omdat het regent, blijf ik thuis.
Ik blijf thuis, omdat het regent.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Voor want en omdat zet je een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Een komma gebruik je:
A
bij een opsomming
B
tussen 2 bijvoeglijk naamwoorden
C
tussen 2 persoonsvormen in een samengestelde zin
D
Allemaal

Slide 8 - Quiz

Ik gebruik een komma...
A
voor het woordje nadat
B
voor een opsomming
C
achter een citaat
D
voor een uitroep

Slide 9 - Quiz

Een komma gebruik je....
A
Na een voegwoord
B
Voor een voegwoord

Slide 10 - Quiz

Je schrijft een komma:
A
als je een pauze hoort en tussen twee persoonsvormen
B
tussen bijvoeglijke naamwoorden
C
bij een opsomming en voor- en nadat je iemand aanspreekt
D
Je schrijft een komma bij zowel antwoord A, als B en C.

Slide 11 - Quiz

Wat geeft een komma aan?
A
Om iets aan te kondigen
B
Om een zin te eindigen
C
Rust aan te geven
D
Om een zin te starten

Slide 12 - Quiz

Een komma staat ...
A
na een vraag
B
in iedere zin
C
in een zin
D
in plaats van een hoofdletter

Slide 13 - Quiz

Een komma zet je..
A
tussen twee persoonsvormen
B
voor twee persoonsvormen

Slide 14 - Quiz

Een komma is een leesteken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Een komma staat ...
A
in de zin
B
aan het einde van de zin

Slide 16 - Quiz

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 17 - Quiz

Je gebruikt een komma
A
als dat er goed uitziet.
B
je geen zin hebt om een punt te zetten.
C
bij een opsoming.
D
zo min mogelijk.

Slide 18 - Quiz

Een komma geeft aan dat:
A
er een nieuwe zin komt
B
je even moet wachten voor je verder leest
C
dat er een nieuwe alinea komt

Slide 19 - Quiz

Ik heb jarenlang kunnen, genieten van spaghetti.


Het kommagebruik in deze zin is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Huiswerk voor ma 7 juni
Spelling blok 5

Maken opdr. 3 en 4
komma gebruik.
Dictee op school


Slide 21 - Slide