Engels thema 1 family and friends

Wat is een grandmother
A
moeder
B
opa
C
oma
D
vader
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat is een grandmother
A
moeder
B
opa
C
oma
D
vader

Slide 1 - Quiz

Wat is leeftijd in het Engels
A
Old
B
Young
C
Age
D
Much older

Slide 2 - Quiz

Welk getal moet op de ___ staan?
10 - __ - 12 - 13
A
Eleven
B
Twelve
C
Thirteen
D
Fourteen

Slide 3 - Quiz

Wat is een aunt?
A
Neef
B
Oom
C
Tante
D
Nicht

Slide 4 - Quiz

Vertaal de zin: I am almost fifteen
A
Ik ben 15 jaar
B
Ik ben bijna 14 jaar
C
Ik ben 14 jaar
D
Ik ben bijna 15 jaar

Slide 5 - Quiz

Wat moet er op de ____ staan?
I am ____ school
A
An
B
At
C
In
D
On

Slide 6 - Quiz

Vertaal de zin:
My younger sister is thirteen
A
Mijn zus is 14
B
Mijn zusje is 14
C
Mijn zusje is bijna 13
D
Mijn zusje is 13

Slide 7 - Quiz

Welk getal staat hier?
seventeen
A
16
B
17
C
15
D
13

Slide 8 - Quiz

Welk getal staat hier?
eightteen
A
19
B
13
C
18
D
12

Slide 9 - Quiz

Welk woord hoort op de _____?
I ____ in Emmen
A
Like
B
If
C
Live
D
Than

Slide 10 - Quiz

Wat is een cousin?
A
Tante
B
Nicht
C
Neef
D
Oom

Slide 11 - Quiz

Welk getal moet op de __ staan?
15 - __ - 17 - 18
A
Fifteen
B
Fourteen
C
Thirteen
D
Sixteen

Slide 12 - Quiz

Wat moet er op de ____ staan?
He is much older _____ me
A
My
B
At
C
Than
D
This

Slide 13 - Quiz

Wie is getrouwd met mijn oom?
A
Father
B
Sister
C
Mother
D
Aunt

Slide 14 - Quiz

Welk getal moet op de __ staan?
16 - __ - 18 - 19
A
Eightteen
B
Nineteen
C
Sixteen
D
Seventeen

Slide 15 - Quiz

Hoe heet een kind van mijn oom en tante?
A
Friend
B
Sister
C
Cousin
D
Brother

Slide 16 - Quiz

De broer van mijn vader is mijn ______
A
Brother
B
Aunt
C
Uncle
D
Brother

Slide 17 - Quiz

Welk getal moet op de __ staan?
10 - 11- __ - 13
A
Eleven
B
Thirteen
C
Fourteen
D
Twelve

Slide 18 - Quiz

Wat is het Engelse woord voor als
A
Is
B
If
C
At
D
Almost

Slide 19 - Quiz