Meer dan lezen NN7

Meer dan lezen NN7
Herhalen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Meer dan lezen NN7
Herhalen

Slide 1 - Slide

Doel
  • Ik kan woordraadstrategieën toepassen
  • Ik kan het onderwerp van een tekst benoemen
  • Ik kan de hoofdgedachte van een tekst bepalen
  • Ik kan oriënterend lezen
  • Ik kan tekstdoelen en tekstsoorten benoemen
  • Ik kan de inleiding, middenstuk en slot van een tekst benoemen
  • Ik kan deelonderwerpen in het middenstuk van een tekst herkennen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat zijn synoniemen?
Of wat doet een synoniem?
A
Zelfde woord, maar betekent iets anders
B
Als je niet het letterlijke woord gebruikt maar 'bij wijze van spreken'
C
Een ander woord met zelfde of soortgelijke betekenis
D
Het tegenovergestelde van een woord

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide


Wat is oriënterend lezen?
A
Goed kijken wat je ziet.
B
De tekst lezen.

Slide 6 - Quiz

Wat is oriënterend lezen?
A
De tekst helemaal lezen
B
Alleen de titel bekijken
C
Plaatjes bekijken
D
Titel + eerste alinea lezen

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat is een hoofdgedachte?

A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 9 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 10 - Quiz

Bij precies lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 11 - Quiz

Wat vind je door precies lezen?
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
benodigde informatie
D
hoofdgedachte

Slide 12 - Quiz

Inleiding - middenstuk - slot
Inleiding = lezer kennis laten maken met het onderwerp. Belangstelling wekken, nieuwsgierig maken. (meestal één, soms meer alinea's) 
Middenstuk = bespreekt het onderwerp uitgebreid en vaak van verschillende kanten (meerdere alinea's)
Slot = afronden van de tekst. Samenvatting of conclusie

Slide 13 - Slide

Wat staat waar?
Kies uit: inleiding, middenstuk of slot

Slide 14 - Slide

Introductie van het onderwerp
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 15 - Quiz

Conclusie
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 16 - Quiz

Anekdote (= leuk verhaaltje, weetje)
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 17 - Quiz

Voorbeelden
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 18 - Quiz

Samenvatting
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 19 - Quiz

Deelonderwerp
  • Het onderwerp van één (of meerdere) alinea's.
  • Iedere alinea gaat over een deelonderwerp.
  • Je hebt (bijna) altijd meerdere deelonderwerpen in een tekst.


Slide 20 - Slide

Onderwerp + deelonderwerpen
Drie alinea's in het middenstuk.

Drie deelonderwerpen in het middenstuk.
onderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
deelonderwerp
inleiding
slot

Slide 21 - Slide

Hoeveel alinea's?

Hoeveel tussenkopjes?

Welke deelonderwerpen?

Slide 22 - Slide

Deelonderwerp
  • Elke alinea heeft een eigen     deelonderwerp.
  • Elk deelonderwerp heeft met het   hoofdonderwerp te maken.
  • Het tussenkopje van een alinea geeft vaak informatie over het deelonderwerp. 

Slide 23 - Slide

Bij het onderwerp horen altijd deelonderwerpen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Een onderwerp kan je verdelen in
A
Tussenkopjes
B
Deelonderwerpen

Slide 25 - Quiz

Deelonderwerpen zijn altijd maar 1 alinea
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
mening van de schrijver
B
onderwerp van een alinea
C
onderwerp van de hele tekst
D
onderwerp van de inleiding

Slide 27 - Quiz

Functies van het slot.
Wat is een functie van het slot?
A
de centrale vraag stellen
B
Een advies geven
C
Een samenvatting geven.
D
enkele personen introduceren.

Slide 28 - Quiz

De leerkuil - waar zit jij? 

Slide 29 - Slide